201010299/1/H1 en 201010299/2/H1.
Datum uitspraak: 9 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], handelend onder de naam [Loonbedrijf] (hierna in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2010 in zaken nrs. 10/2959 en 10/2696 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Bij besluit van 9 april 2010 heeft het college aan [bouwbedrijf] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 8 patio bungalows op het perceel Havikskruid 94, 96, 98 en 100 en Speenkruid 83, 85, 87 en 89 te Berghem, gemeente Oss.
Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2010, verzonden op 18 oktober 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2010, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 november 2010, waar [appellant A] en [appellant B], in persoon, en bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en het college, vertegenwoordigd door Th. van Zandvoort en A. van Doornen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bouwbedrijf], vertegenwoordigd door [directeur], gehoord.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan, dat voorziet in 8 patio bungalows met een bouwhoogte van 3,85 m, is voorzien op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Piekenhoef Zuidoost - Berghem" de bestemming "Wonen - Woonhuizen Patio's" rust. Volgens de plankaart is ter plaatse een maximale bouwhoogte van 3,50 m toegestaan. Het college heeft ingevolge artikel 17, aanhef en onder a, van de planvoorschriften ontheffing verleend van de maximaal toegestane bouwhoogte.
Ingevolge artikel 17, aanhef en onder a, van de planvoorschriften kan het college vrijstelling verlenen van de in de voorschriften gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
2.3. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat bij een ontheffing een grotere terughoudendheid moet worden betracht dan bij een vrijstelling, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 juli 2010 in zaak nr.
200906565/1/H1) is, wat de toepassingsmogelijkheden betreft van de binnenplanse ontheffing, geregeld in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet ruimtelijke ordening, geen wijziging beoogd ten opzichte van de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid, geregeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen hernieuwd akoestisch onderzoek hoefde te laten verrichten. Hij voert hiertoe aan dat het uitgevoerde akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan onvoldoende is, nu de woningen 35 cm hoger worden en ook anders zijn gesitueerd dan waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan. Hij vreest dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een belemmering van zijn bedrijfsvoering vanwege geluidhinder.
2.4.1. Voor zover [appellant] in dit verband betoogt dat het bouwplan voor 6 woningen - waarop het akoestisch onderzoek eveneens betrekking heeft - niet kan worden gerealiseerd, omdat door een gewijzigde positionering van dat bouwplan het volgens het akoestisch onderzoek vereiste geluidscherm voor die woningen niet meer op de wijze kan worden gerealiseerd als waarvan in het akoestisch onderzoek is uitgegaan, kan dat betoog, wat daarvan zij, niet leiden tot het ermee beoogde doel. In deze procedure ligt immers slechts het bouwplan voor 8 woningen voor.
2.4.2. Bij uitspraak van 27 augustus 2009 in zaak nr.
200903712/1/R2 en 200903712/2/R2heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 20 april 2009 over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oss bij besluit van 25 september 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Piekenhoef Zuidoost - Berghem", ongegrond verklaard. In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat gedeputeerde staten zich op basis van het akoestisch onderzoek van Db/a Consultants in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat na realisering van drie geluidsschermen ter plaatse van de geplande woningbouw een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd en dat realisering van het plan niet zal leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering van [appellant].
Hoewel de woningen in het bouwplan enigszins zijn gedraaid ten opzichte van de positionering zoals die was voorzien ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, is niet in geschil dat ze geheel binnen het bouwvlak vallen, zodat deze positionering in overeenstemming is met het bestemmingsplan en er om die reden geen aanleiding is voor een nader akoestisch onderzoek.
Ten aanzien van de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte heeft het college zich in het besluit van 3 augustus 2010 op het standpunt gesteld dat de geringe overschrijding van de bouwhoogte met 0,35 cm geen gevolgen heeft voor de akoestische berekeningen, omdat sprake blijft van één bouwlaag. De Afdeling stelt vast dat in het akoestisch onderzoek van Db/a Consultants is vermeld dat de geluidscontouren op een waarneemhoogte van 1,50 m, 5 m en 7,50 m zijn afgebeeld. Uit deze waarneemhoogten volgt derhalve dat voor de uitkomst van het onderzoek niet van invloed is of het onderzochte bouwplan 3,50 m of 3,85 m hoog is.
De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat het college geen hernieuwd akoestisch onderzoek hoefde te laten verrichten.
2.5. Voorts betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan in strijd met artikel 41 van de Woningwet niet ter inzage heeft gelegen.
2.5.1. Ingevolge artikel 41 van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, wordt van een aanvraag om bouwvergunning binnen twee weken na ontvangst daarvan door burgemeester en wethouders kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
2.5.2. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het op 27 mei 2009 een principeverzoek van [bouwbedrijf] heeft ontvangen voor de bouw van 14 patio bungalows en dat verzoek op 2 juni 2009 overeenkomstig artikel 41 van de Woningwet heeft gepubliceerd. Tevens heeft het college vermeld dat op 14 september 2009 door [bouwbedrijf] een bouwaanvraag is ingediend voor 14 patio bungalows en dat op 14 oktober 2009 de onderhavige bouwaanvraag is ingediend. Het college heeft voorts toegelicht dat het de onderhavige aanvraag niet heeft gepubliceerd, omdat deze ziet op 8 van de 14 woningen van het reeds gepubliceerde principeverzoek en daaraan in zoverre geheel identiek is.
[appellant] betoogt terecht dat aldus niet op de in artikel 41 van de Woningwet voorgeschreven wijze van de bouwaanvraag kennis is gegeven. Het betoog leidt evenwel niet tot het daarmee beoogde resultaat. De Afdeling neemt daarbij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2006 in zaak nr.
200509647/1, in aanmerking dat [appellant] tijdig bezwaar heeft kunnen maken tegen het besluit van 9 april 2010 en derhalve niet is geschaad in zijn belangen door de omstandigheid dat het college van de bouwaanvraag geen kennis heeft gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.
2.5.3. Naar aanleiding van het betoog van [appellant] in dit verband dat het in strijd is met de rechtszekerheid dat het college nog steeds kan beslissen op de bouwaanvraag van 14 september 2009 voor 14 woningen, heeft het college ter zitting medegedeeld dat het, nadat [bouwbedrijf] de onderhavige aanvraag om bouwvergunning voor 8 woningen heeft ingediend, de aanvraag om bouwvergunning voor 14 woningen heeft beschouwd als te zijn ingetrokken, hetgeen [bouwbedrijf] niet heeft weersproken.
2.6. Ten slotte betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de welstandscommissie niet het onderhavige bouwplan, doch slechts het bouwplan voor 14 patio bungalows heeft beoordeeld, nu dit aantal in de kop van het welstandsadvies is vermeld.
2.6.1. Voor zover [appellant] in hoger beroep heeft beoogd zijn in eerdere instantie aangevoerde gronden met betrekking tot de welstandsadvisering als herhaald en ingelast te beschouwen overweegt de voorzitter dat de voorzieningenrechter in de overwegingen van de aangevallen uitspraak op die gronden is ingegaan. [appellant] heeft noch in het hoger beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop kan het aldus aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2010