ECLI:NL:RVS:2010:BO7319

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005386/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vergunning voor vaste standplaats op de weekmarkt te Valkenswaard na verbale bedreiging van de marktmeester

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 28 april 2010 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard heeft vernietigd. Het college had op 28 oktober 2008 de vergunning van [appellant] voor een vaste standplaats op de weekmarkt te Valkenswaard voor vier weken geschorst, omdat hij zich volgens het college schuldig had gemaakt aan wangedrag. Dit wangedrag zou bestaan uit verbale bedreigingen jegens de marktmeester op 4 september 2008, zoals vastgelegd in een proces-verbaal van aangifte. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat [appellant] zich fysiek had misdragen, maar dat hij wel degelijk verbaal had bedreigd. De rechtbank herstelde de schorsing tot twee weken, wat zij passend en evenredig achtte.

In hoger beroep heeft [appellant] de stelling herhaald dat hij de marktmeester niet heeft bedreigd en dat de rechtbank ten onrechte de verbale bedreigingen aannemelijk heeft geacht op basis van de verklaring van de marktmeester. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om de vergunning te schorsen. De Afdeling bevestigt dat de schorsing van twee weken een redelijke maatregel is, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het wangedrag van [appellant] niet van een structureel karakter is en dat er geen reden is om te vrezen voor herhaling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201005386/1/H3.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 april 2010 in zaak nr. 09/1612 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2008 heeft het college de aan [appellant] verleende vergunning voor een vaste standplaats op de weekmarkt te Valkenswaard voor vier achtereenvolgende weken geschorst.
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2010, verzonden op 3 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2009 vernietigd, het besluit van 28 oktober 2008 herroepen, de duur van schorsing van voormelde standplaatsvergunning vastgesteld op twee achtereenvolgende weken en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door zijn [partner], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M.H. Meulendijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 26, aanhef en onder b, van de Marktverordening Valkenswaard 2007 (hierna: de verordening), voor zover thans van belang, kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat zich schuldig maakt aan wangedrag.
2.2. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, als bedoeld in artikel 26, aanhef en onder b, van de verordening, omdat hij zich op 4 september 2008 zowel fysiek als verbaal op een uiterst dreigende manier heeft geuit jegens de marktmeester. Het college heeft dit standpunt in het besluit op bezwaar gebaseerd op een verklaring van de marktmeester, zoals neergelegd in een proces-verbaal van aangifte van 4 september 2008.
Volgens dit proces-verbaal heeft de marktmeester, samengevat weergegeven, verklaard dat hij [appellant] heeft aangesproken op het weghalen van planken van de marktkraam van een andere marktkoopman. Toen [appellant] daarop niet reageerde, heeft de marktmeester de planken opgepakt en teruggelegd op de kraam waar deze volgens hem behoorden te liggen. Volgens de marktmeester zag hij toen dat [appellant] op hem kwam aflopen en recht voor hem ging staan met zijn borst bijna tegen de zijne. Door deze agressieve houding voelde de marktmeester zich bedreigd. Daarna zag en voelde de marktmeester dat [appellant] hem met beide armen tegen zijn borst krachtig naar achteren duwde en hoorde hij [appellant] zeggen: "Ik heb niks met jou te maken!". Verder heeft [appellant] volgens de marktmeester tegen hem gezegd: "Ik heb aan jou helemaal niets te vragen. Als je niet uitkijkt, dan sla ik je in elkaar. Ik weet je te wonen en je komt nog aan de beurt!" en "Kom maar eens mee naar de parkeerplaats, dan zal ik jou eens laten zien wat we doen met jou." Tijdens deze uitspraken stond [appellant] volgens de marktmeester op zeer korte afstand voor hem, bijna met zijn borst tegen hem aan, en hield [appellant] zijn beide handen tot een vuist gebald voor zich en in de richting van de marktmeester, aldus het proces-verbaal.
2.3. De rechtbank heeft onvoldoende aannemelijk geacht dat [appellant] op 4 september 2008 de marktmeester fysiek heeft bedreigd. Wel heeft zij geoordeeld dat hij de marktmeester in ieder geval verbaal heeft bedreigd. Daartoe heeft zij overwogen dat [appellant] niet heeft ontkend dat er op 4 september 2008 een woordenwisseling met de marktmeester heeft plaatsgevonden en dat hij evenmin heeft bestreden dat hij jegens de marktmeester de in de aangifte opgenomen dreigende bewoordingen heeft gebruikt. Naar haar oordeel valt dit als wangedrag in de zin van artikel 26, aanhef en onder b, van de verordening te kwalificeren, zodat het college bevoegd was tot het opleggen van een maatregel. Zij heeft overwogen dat de opgelegde maatregel niet in redelijke verhouding staat tot het wangedrag van [appellant], omdat dat gedrag minder ernstig is dan het college aan het besluit op bezwaar ten grondslag heeft gelegd en niet is gebleken dat het wangedrag een structureel karakter heeft en dat voor herhaling moet worden gevreesd. Zij heeft in dit geval een schorsing van de standplaatsvergunning voor de duur van twee achtereenvolgende weken, derhalve voor twee marktdagen, passend en evenredig geacht.
2.4. [appellant] ontkent dat hij de marktmeester verbaal heeft bedreigd.
Volgens hem heeft de rechtbank miskend dat hij weliswaar heeft toegegeven dat tussen hem en de marktmeester een woordenwisseling heeft plaatsgehad, maar dat hij niet heeft erkend dat hij de door de marktmeester gestelde bedreigingen heeft geuit. De rechtbank heeft ten onrechte op basis van de enkele verklaring van de marktmeester deze verbale dreigementen aannemelijk geacht, aldus [appellant].
2.4.1. Het betoog slaagt niet. Evenals de rechtbank acht de Afdeling op grond van het proces-verbaal van aangifte van 4 september 2008 aannemelijk dat [appellant] zich die dag jegens de marktmeester verbaal bedreigend heeft uitgelaten. [appellant] heeft in het bezwaarschrift verklaard dat de marktmeester een valse aangifte heeft gedaan en dat tussen hem en de marktmeester geen lichamelijk geweld is gebruikt, maar dat beiden zich verbaal in weinig parlementaire bewoordingen hebben uitgelaten. Deze verklaring, noch de stelling van [appellant] in het bezwaarschrift dat de aan hem toegeschreven uitlatingen voor rekening van de marktmeester dienen te blijven, bieden voldoende grond voor het oordeel dat hij het door het college gestelde verbale geweld geloofwaardig heeft ontkend.
Evenmin volgt uit het verslag van de hoorzitting op 2 februari 2009 dat de partner van [appellant] en haar zuster hebben ontkend dat hij de marktmeester verbaal heeft bedreigd. Zij hebben alleen bestreden dat bij de woordenwisseling lichamelijk contact tussen de beide mannen heeft plaatsgevonden. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, leidt de stelling van [appellant] dat de marktmeester zich bij de woordenwisseling ook niet geheel onbetuigd heeft gelaten, niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, hoewel niet kan worden uitgesloten dat het gedrag van de marktmeester een rol heeft gespeeld bij het handelen van [appellant], dit niet de ernstige bedreigingen rechtvaardigt die [appellant] volgens het proces-verbaal van aangifte jegens de marktmeester heeft geuit.
Anders dan [appellant] betoogt, leidt de omstandigheid dat hij niet strafrechtelijk voor bedreiging is vervolgd niet tot het oordeel dat het college niet tot het opleggen van een maatregel, als bedoeld in artikel 26 van de verordening, bevoegd was. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, gaat het in deze zaak om een bestuursrechtelijke maatregel, die erop is gericht de rust en orde op de markt te handhaven. Met deze maatregel worden derhalve andere belangen beschermd dan met strafrechtelijke sanctiebepalingen. De omstandigheid dat er onvoldoende bewijs is voor een strafrechtelijke vervolging, maakt niet dat er tevens onvoldoende grondslag voor het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel zou zijn. Voor een strafrechtelijke veroordeling is immers vereist dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, terwijl voor het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel als de onderhavige moet worden beoordeeld of het wangedrag aannemelijk is geworden.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte zijn standplaatsvergunning voor de duur van twee achtereenvolgende weken heeft geschorst. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, nu ervan moet worden uitgegaan dat het wangedrag van [appellant] alleen is gelegen in het uiten van dreigende bewoordingen jegens de marktmeester en niet aannemelijk is geworden dat hij de marktmeester tevens fysiek heeft bedreigd, terwijl evenmin is gebleken dat het wangedrag een structureel karakter heeft en dat voor herhaling gevreesd moet worden, schorsing van de vergunning voor vier achtereenvolgende weken niet evenredig is. Bij dit oordeel heeft zij terecht betrokken dat een schorsing voor deze duur een relatief zware maatregel betreft, nu blijkens het bepaalde in artikel 26 van de verordening als zwaardere maatregel alleen nog de intrekking van de vergunning mogelijk is, en voorts moet worden aangenomen dat een dergelijk zware maatregel in financiële zin ingrijpende gevolgen heeft voor [appellant]. De rechtbank heeft terecht vanwege het wangedrag van [appellant] een schorsing van zijn standplaatsvergunning voor twee achtereenvolgende weken passend en evenredig geacht. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de marktmeester een eigen taak heeft bij het handhaven van de rust en orde op de markt en dat [appellant] met zijn handelen de positie en het gezag van de marktmeester bij die taak heeft ondermijnd. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college gehouden was ter zake van het opleggen van de maatregelen vermeld in artikel 26 van de verordening, beleidsregels op te stellen en dat, omdat dat niet is gebeurd, zijn standplaatsvergunning niet mocht worden geschorst.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010
280-598.