ECLI:NL:RVS:2010:BO7318

Raad van State

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005213/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart en parkeerplaats door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 14 april 2010 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had op 5 november 2008 de aanvraag van [appellant] voor een gehandicaptenparkeerkaart en een gehandicaptenparkeerplaats afgewezen. Het college baseerde deze afwijzing op een rapport van de GGD-arts, waarin werd geconcludeerd dat [appellant] geen aantoonbare loopbeperking had en in staat was om meer dan 200 meter te lopen. Dit advies werd ondersteund door een aanvullend rapport van dezelfde arts van 9 april 2009, waarin werd gesteld dat er geen medische redenen waren om het eerdere advies te wijzigen.

Tijdens de zitting op 30 november 2010 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. J.M.S. Salomons van DAS Rechtsbijstand, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. R.J. Baladien. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte niet inging op andere medische rapporten die zouden aantonen dat zijn loopafstand kleiner was dan 100 meter. De rechtbank oordeelde echter dat het college het advies van de GGD-arts op een zorgvuldige manier had betrokken bij de besluitvorming. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van objectieve en inzichtelijke medische adviezen in de beoordeling van aanvragen voor gehandicaptenparkeerkaarten. De Afdeling concludeerde dat de GGD-adviezen op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen en dat er geen twijfel bestond over de juistheid ervan. De beslissing van het college om de aanvraag van [appellant] af te wijzen werd derhalve bevestigd.

Uitspraak

201005213/1/H3.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 april 2010 in zaak nr. 09/4789 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2008 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een gehandicaptenparkeerkaart en een gehandicaptenparkeerplaats afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.M.S. Salomons, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baladien, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen: bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad naar de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt - ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag - het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.2. Aan het bij de rechtbank bestreden besluit zijn ten grondslag gelegd een rapport van GGD-arts Weststrate van 29 oktober 2008 en een aanvullend rapport van deze arts van 9 april 2009. In het eerste rapport heeft de arts geconcludeerd dat [appellant] geen aantoonbare loopbeperking van langdurige aard heeft ten gevolge van een aandoening of gebrek en dat hij met de gebruikelijke hulpmiddelen in redelijkheid in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 200 meter aan één stuk te overbruggen. Uit het aanvullende rapport blijkt dat de arts vond dat op grond van de ingebrachte nadere stukken en bezwaren geen medische reden was om het eerder door hem gegeven advies te wijzigen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet is ingegaan op het rapport Global Health Care van 25 juni 2008 en op het rapport van de revalidatiearts van het Haga Ziekenhuis van 27 maart 2008. De rechtbank is voorts niet ingegaan op het schrijven van zijn huisarts van 22 april 2009, aldus [appellant]. Uit deze stukken zou blijken dat de vorenbedoelde loopafstand kleiner is dan 100 meter.
2.4. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2008, nr. 200705110/1 (www.raadvanstate.nl), overwogen dat het college een advies dat is uitgebracht door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige bij zijn beoordeling van een aanvraag mag betrekken, mits dit advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
In het GGD-advies van 9 april 2009 wordt ingegaan op het door [appellant] ingebrachte advies van Global Health Care en op het rapport van de revalidatiearts. De opmerking in laatstgenoemd rapport, dat [appellant] niet in staat zou zijn 100 meter aan één stuk te lopen, zou een optekening zijn van hetgeen [appellant] bij de revalidatiearts heeft verklaard. Dit standpunt komt de Afdeling niet onjuist voor. Voorts zijn volgens het rapport van 9 april 2009 de in het rapport van Global Health Care opgenomen opmerkingen betreffende het bewegingsapparaat van [appellant], gezien de resultaten van de onderzoeken van onder meer de revalidatiearts, niet van invloed op het loopvermogen. Ten slotte blijkt uit de brief van de huisarts van 22 april 2009 niet zonder meer dat zijn loopafstand kleiner is dan 100 meter. Deze brief is gericht aan een neuroloog met het verzoek om een nadere diagnose naar aanleiding van de door [appellant] gestelde klachten. Een diagnose van de neuroloog is door [appellant] niet in het geding gebracht.
Nu niet gebleken is dat de GGD-adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen noch dat de adviezen naar hun inhoud gebreken vertonen die aanleiding geven tot twijfel omtrent de juistheid van de adviezen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college aan zijn besluit op bezwaar de adviezen van de door hem ingeschakelde medisch adviseur ten grondslag heeft mogen leggen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010
312.