201003134/1/H1.
Datum uitspraak: 15 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2010 in zaak nr. 08/48 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Naarden.
Bij besluit van 6 februari 2007 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning verleend aan [appellant] voor het oprichten van een dakopbouw op het perceel [locatie] te Naarden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 november 2007 heeft het college het door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [belanghebbende]) daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 6 februari 2007 herroepen.
Bij uitspraak van 18 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door S. Saffrie en W. Kikkert, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 9 juni 2008 heeft het college aan [appellant], nadat hij een nieuwe, inmiddels derde, bouwaanvraag had ingediend, vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een dakopbouw op het perceel. Tegen het besluit van het college tot ongegrondverklaring van het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Dit besluit is derhalve rechtens onaantastbaar geworden.
De dakopbouw is inmiddels gerealiseerd. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, gericht tegen de herroeping van de bij besluit van 6 februari 2007 verleende bouwvergunning en heeft het beroep om die reden niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank door aldus te overwegen heeft miskend dat zijn belang bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid van het besluit van 7 november 2007 is gelegen in door hem ten gevolge van dat besluit geleden schade. Ter zitting heeft hij verklaard dat de gestelde schade is beperkt tot hogere kosten die hij heeft moeten maken doordat de aannemer die de dakopbouw zou realiseren zich, zo hij stelt, ten gevolge van het besluit van 7 november 2007 heeft teruggetrokken.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2009 in zaaknr.
200902638/1/H3), is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dat van betekenis is voor het geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat appellant voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Zoals de Afdeling ook reeds eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 28 juli 2010, in zaak nr.
201000589/1/H1), kan belang bij het rechtsmiddel onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming en dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.
2.2.2. Met de enkele niet nader onderbouwde stelling dat de aannemer zich ten gevolge van het besluit van 7 november 2007 heeft teruggetrokken, heeft [appellant] niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de herroeping van het besluit van 6 februari 2007 schade heeft geleden die bij gebleken onrechtmatigheid van het besluit van 7 november 2007 voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Van enige aanwijzing dat de aannemer zich niet zou hebben teruggetrokken indien het besluit van 6 februari 2007 niet zou zijn herroepen, is niet gebleken. Voorts heeft [appellant] zijn stelling dat het niet mogelijk was een aannemer te vinden die het werk voor eenzelfde bedrag had willen uitvoeren, evenmin doen steunen op enigerlei concrete onderbouwing. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep ten onrechte vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010