ECLI:NL:RVS:2010:BO7034

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909938/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • A.B.M. Hent
  • J. Schaaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring en signalering in het Schengeninformatiesysteem

In deze zaak gaat het om de ongewenstverklaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling was ongewenst verklaard op basis van het feit dat hij een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid vormde. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling, indien hij ongewenst werd verklaard, niet meer in staat zou zijn het Schengen-gebied in te reizen, maar dat dit geen bijzondere omstandigheid was om de ongewenstverklaring achterwege te laten. De vreemdeling had zich moeten realiseren dat het gebruik van een vals paspoort ernstige consequenties met zich meebracht. De staatssecretaris gaf aan dat de vreemdeling in Duitsland om opheffing van de ongewenstverklaring kon verzoeken, en dat de ongewenstverklaring niet in de weg stond aan zijn werkzaamheden voor de besloten vennootschap Stolze B.V. in landen buiten het Schengen-gebied.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding had hoeven zien om van de gedragslijn af te wijken, die stelt dat signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS) volgt op een ongewenstverklaring. De staatssecretaris had het belang van de vreemdeling om het Schengen-gebied te kunnen inreizen op deugdelijke wijze betrokken bij de beoordeling van de signalering. De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak benadrukt de nauwe samenhang tussen ongewenstverklaring en signalering in het SIS, en dat de staatssecretaris bijzondere belangen van de vreemdeling moet afwegen tegen de signalering.

Uitspraak

200909938/1/V1.
Datum uitspraak: 6 december 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 19 november 2009 in zaak nr. 09/977 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2008 heeft de staatssecretaris de vreemdeling ongewenst verklaard.
Bij besluit van 15 december 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 november 2009, verzonden op 23 november 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 december 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2010, waar de minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, en de vreemdeling, in persoon en bijgestaan door mr. M.A. Collet, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris heeft het door de vreemdeling tegen het besluit van 21 maart 2008 gemaakte bezwaar eerder, bij besluit van 15 juli 2008, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 16 oktober 2008 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen opnieuw op het gemaakte bezwaar te beslissen, met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris het belang van de vreemdeling om het Schengen-gebied te kunnen inreizen niet op deugdelijke wijze bij de beoordeling heeft betrokken.
2.2. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft voldaan aan de opdracht die hem bij uitspraak van 16 oktober 2008 is gegeven. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat hij in het besluit van 15 december 2008 het belang van de vreemdeling om het Schengen-gebied te kunnen inreizen bij de op het individuele geval van de vreemdeling toegespitste belangenafweging heeft betrokken.
2.2.1. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard, indien hij een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid vormt en geen rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, heeft.
Ingevolge het derde lid, kan in afwijking van artikel 8 de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II; hierna: de SIS II-verordening), waarmee artikel 96 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst is vervangen, worden gegevens over met het oog op weigering van toegang of verblijf gesignaleerde onderdanen van derde landen opgenomen op grond van een nationale signalering ingevolge een door de bevoegde administratieve of strafrechtelijke autoriteiten met inachtneming van de nationale wettelijke procedurevoorschriften gegeven beslissing, op basis van een individuele beoordeling. Het recht van beroep tegen deze beslissingen wordt uitgeoefend overeenkomstig de nationale wetgeving.
Ingevolge het tweede lid wordt een signalering opgenomen indien de in lid 1 bedoelde beslissing gegrond is op een gevaar voor de openbare orde of veiligheid of de nationale veiligheid dat de aanwezigheid van een onderdaan van een derde land op het grondgebied van een lidstaat kan opleveren. Dit is in het bijzonder het geval bij:
a) een onderdaan van een derde land die in een lidstaat schuldig is bevonden aan een strafbaar feit waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste één jaar geldt;
b) een onderdaan van een derde land te wiens aanzien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat hij ernstige misdrijven heeft gepleegd, of er duidelijke aanwijzingen zijn dat hij overweegt dergelijke feiten te plegen op het grondgebied van een lidstaat.
Volgens paragraaf A3/9.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan een vreemdeling bij beschikking van de minister, op bepaalde in de Vw 2000 aangegeven gronden, ongewenst worden verklaard. Opname in het opsporingssysteem of (nationaal) Schengeninformatiesysteem (hierna: het SIS) volgt na de verwijdering uit Nederland of indien er geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend tegen de beschikking tot ongewenstverklaring dan wel de aangewende rechtsmiddelen niet in Nederland mogen worden afgewacht.
Volgens paragraaf is A3/9.6.3.3 is een signalering een feitelijke handeling waartegen geen rechtsmiddel open staat. Een beslissing op een aanvraag om opheffing van de signalering dient echter te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dit brengt volgens deze paragraaf met zich dat tegen een dergelijk besluit het rechtsmiddel bezwaar kan worden aangewend.
2.2.2. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 15 december 2008 op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de vreemdeling, indien hij ongewenst wordt verklaard, niet meer in staat zal zijn het Schengen-gebied in te reizen, terwijl dit in de toekomst wellicht met een laissez-passer of een ander reisdocument mogelijk is, geen bijzondere omstandigheid is op grond waarvan ongewenstverklaring achterwege dient te blijven. De beperking om het gebied in te reizen is immers het directe gevolg van de ongewenstverklaring en niet zozeer een bijzondere, individuele omstandigheid. Dat de vreemdeling ten gevolge van deze beperking niet meer in staat zou zijn om zijn zakelijke contacten te onderhouden en aldus in zijn werkzaamheden zou worden belemmerd is, volgens de staatssecretaris, een gevolg dat voor rekening en risico van de vreemdeling dient te komen, aangezien hij zich had kunnen en behoren te realiseren dat het gebruik van een vals paspoort ernstige consequenties kan hebben. De staatssecretaris heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de vreemdeling eventueel in Duitsland, waar hij stelt werkzaamheden voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Stolze B.V. (hierna: Stolze) te verrichten, om opheffing van de ongewenstverklaring zou kunnen verzoeken.
De staatssecretaris heeft zich in het verweerschrift bij de rechtbank nog op het standpunt gesteld dat de ongewenstverklaring er niet aan in de weg staat dat de vreemdeling zijn werkzaamheden voor Stolze blijft verrichten in landen die niet behoren tot het Schengen-gebied.
Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister toegelicht dat hij in artikel 24 van de SIS II-verordening, noch in enige andere bepaling, een verplichting leest om een ongewenstverklaarde vreemdeling te signaleren in het SIS. Het is in theorie denkbaar dat een vreemdeling wel ongewenst wordt verklaard, maar niet wordt gesignaleerd in het SIS. Het in de praktijk gehanteerde uitgangspunt is evenwel dat een ongewenstverklaring leidt tot signalering in het SIS.
2.2.3. De vaste gedragslijn bij de toepassing van artikel 67 van de Vw 2000, in aanvulling op het beleid zoals weergegeven in 2.2.1 en met het oog op artikel 24 van de SIS II-verordening, zoals door de minister ter zitting toegelicht, strekt ertoe dat signalering van een vreemdeling in het SIS op een ongewenstverklaring volgt. Deze gedragslijn is niet onredelijk te achten. Vanwege de nauwe samenhang tussen signalering en ongewenstverklaring kan en dient een vreemdeling in de procedure omtrent de ongewenstverklaring tegen het voornemen hem te signaleren op (te) komen. Dat een vreemdeling vanwege de signalering in het SIS niet meer in staat zal zijn het Schengen-gebied in te reizen is een feitelijk gevolg van de ongewenstverklaring en valt als zodanig buiten de belangenafweging die aan de ongewenstverklaring vooraf dient te gaan. De staatssecretaris dient evenwel te bezien of bijzondere belangen van een vreemdeling zich verzetten tegen signalering in het SIS conform voormelde gedragslijn.
In de omstandigheid dat de vreemdeling door de signalering in het SIS in zijn werkzaamheden wordt belemmerd, heeft de staatssecretaris in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van voormelde gedragslijn af te wijken, aangezien dit er niet aan in de weg staat dat de vreemdeling het merendeel van zijn werkzaamheden voor Stolze blijft verrichten in landen die niet behoren tot het Schengen-gebied. Wat betreft zijn werkzaamheden in Duitsland bestaat voor de vreemdeling daarnaast de mogelijkheid om de Duitse autoriteiten met het oog op die werkzaamheden ondanks de signalering in het SIS toegang tot het grondgebied te verzoeken. De staatssecretaris heeft het belang van de vreemdeling om het Schengen-gebied te kunnen inreizen derhalve op deugdelijke wijze betrokken bij de beoordeling of de vreemdeling kon worden gesignaleerd.
Het betoog slaagt.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 15 december 2008 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop nog moet worden beslist.
2.4. Het betoog van de vreemdeling, dat de ongewenstverklaring in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is, nu deze hem in zijn vrijheid om werkzaamheden alhier in Nederland te verrichten zal beperken en het overleg met zijn werkgever hierdoor wordt bemoeilijkt, faalt, reeds omdat de vreemdeling, zoals hij in zijn gronden van beroep van 22 augustus 2008 heeft uiteengezet, nimmer in Nederland voor Stolze heeft gewerkt en hij nimmer in rechtstreekse dienst voor haar werkzaam was.
2.5. Voor zover de vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris het bezwaar niet zonder hem te horen had mogen afdoen, faalt dat betoog reeds omdat de vreemdeling naar aanleiding van zijn bezwaarschrift van 27 maart 2008 op 9 juli 2008 door een ambtelijke commissie is gehoord.
2.6. Het beroep tegen het besluit van 15 december 2008 is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 19 november 2009 in zaak nr. 09/977;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Schaaf
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2010
523.
Verzonden: 6 december 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser