ECLI:NL:RVS:2010:BO6790

Raad van State

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011154/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter bij verzoek om voorlopige voorziening in milieurechtelijke context

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 december 2010 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoekster] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda, dat op 22 oktober 2010 een last onder dwangsom had opgelegd wegens overtreding van milieuregels. De zaak betreft de wijziging van artikel 20.1 van de Wet milieubeheer (Wm) en de gevolgen daarvan voor de rechtsmachtverdeling tussen de Afdeling en de rechtbanken. De voorzitter overweegt dat de wetgever geen overgangsrecht heeft voorzien voor besluiten die onder de gewijzigde wet vallen. Dit betekent dat als een primair besluit na 30 september 2010 op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd is om op het verzoek te beslissen. Dit geldt ook voor besluiten op bezwaar die na deze datum zijn bekendgemaakt, ongeacht wanneer het primaire besluit is genomen. In dit geval is het besluit van 22 oktober 2010 een besluit over handhaving van regels die zijn gesteld krachtens artikel 8.40 van de Wm, en is het na 30 september 2010 bekendgemaakt. De voorzitter verklaart zich daarom onbevoegd en zendt het verzoek door naar de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda.

Uitspraak

201011154/2/M2.
Datum uitspraak: 3 december 2010
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
verzoekster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Breda aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 5, derde lid, in samenhang met bijlage II, aanhef en onder c, e, f en h, van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 (hierna: Brzo 1999).
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. De voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2.2. Op 1 oktober 2010 is de invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarbij onder meer de Wet milieubeheer is gewijzigd, in werking getreden.
Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dit luidt na die wijziging en voor zover hier van belang, zijn besluiten als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, 8.40a of 8.42 van die wet of een besluit met betrekking tot de handhaving van het bepaalde krachtens artikel 8.40 van die wet van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitgezonderd.
Tot 1 oktober 2010 kon tegen die besluiten beroep bij de Afdeling worden ingesteld. Sindsdien kan tegen die besluiten beroep bij de rechtbank worden ingesteld, waarna hoger beroep bij de Afdeling openstaat.
2.3. Bij deze wijziging van artikel 20.1 heeft de wetgever met betrekking tot de in overweging 2.2 bedoelde besluiten, zoals besluiten over handhaving van krachtens artikel 8.40 gestelde regels of besluiten tot het stellen van maatwerkvoorschriften in de zin van artikel 8.42, niet in overgangsrecht voorzien.
Gelet daarop gaat de voorzitter ervan uit dat de wetgever voor de rechtsmachtverdeling tussen de Afdeling en de rechtbanken met betrekking tot een dergelijk besluit het tijdstip bepalend heeft willen achten waarop dit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Dit betekent dat, indien een voorlopige voorziening is verzocht ter zake van een primair besluit dat na 30 september 2010 op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd is op dat verzoek te beslissen.
Voorts betekent dit dat, indien een voorlopige voorziening is verzocht ter zake van een besluit op bezwaar dat na 30 september 2010 op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank eveneens bevoegd is op dat verzoek te beslissen, ook als het primaire besluit vóór 1 oktober 2010 is bekendgemaakt.
2.4. Het Brzo 1999 is blijkens zijn aanhef een algemene maatregel van bestuur krachtens onder andere artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Het Brzo 1999 valt onder de reikwijdte van de Wet milieubeheer voor wat betreft de artikelen die milieu- en externe veiligheidsaspecten bevatten. Aangezien artikel 5, derde lid, betrekking heeft op dergelijke aspecten valt het onder de reikwijdte van de Wet milieubeheer.
Nu het besluit van 22 oktober 2010, ter zake waarvan het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, een besluit is over handhaving van krachtens artikel 8.40 gestelde regels en na 30 september 2010 is bekendgemaakt, is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd op het verzoek te beslissen.
2.5. De voorzitter zal zich dan ook onbevoegd verklaren en het verzoek, met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:81, vierde lid, van de Awb, ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de bevoegde rechtbank Breda doorzenden.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. van Kreveld
voorzitter
w.g. Drouen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010
262-687.