ECLI:NL:RVS:2010:BO6657

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003804/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunning Drank- en Horecawet voor horecabedrijf in Baarle-Nassau

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 8 maart 2010 de besluiten van de burgemeester van Baarle-Nassau en het college van burgemeester en wethouders heeft vernietigd. Deze besluiten betroffen de verlening van een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet (DHW) voor het uitoefenen van een horecabedrijf. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester en het college onvoldoende hadden gemotiveerd dat de terrassen ten dienste stonden van en ondergeschikt waren aan de sportvoorzieningen, zoals vereist door het bestemmingsplan. De rechtbank stelde ook vast dat de sauna, die bij het horecabedrijf hoort, niet als sportvoorziening kan worden beschouwd. Hierdoor was de vergunning voor het terras bij de sauna niet rechtmatig verleend.

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de terrasvoorzieningen niet ten dienste stonden van de sportvoorzieningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 oktober 2010 behandeld. Tijdens de zitting is [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl de verzoekers bijgestaan werden door hun rechtsbijstandsverleners. De Afdeling heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de relevante wetgeving, waaronder de DHW en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Baarle-Nassau, in overweging genomen.

De Afdeling oordeelde dat de burgemeester niet had onderzocht of de belangen van de omwonenden, [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2], voldoende waren meegewogen in de besluitvorming. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de burgemeester niet had aangetoond dat de vergunningen voor de terrassen geen negatieve impact zouden hebben op de woon- en leefkwaliteit van de omgeving. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de rechtbank om de vergunningen te vernietigen werd daarmee bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201003804/1/H3.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 maart 2010 in zaak nrs. 09/2504, 09/2508, 09/2564 en 09/2565 in het geding tussen:
1. [verzoeker rechtbank sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker rechtbank sub 2], wonend te [woonplaats]
en
1. de burgemeester van Baarle-Nassau,
2. het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2009 heeft het college een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) verleend voor het uitoefenen van het horecabedrijf [naam bedrijf].
Bij besluit van 20 april 2009 heeft de burgemeester een vergunning verleend voor het exploiteren van het horecabedrijf [appellante].
Bij uitspraak van 8 maart 2010, verzonden op 10 maart 2010, heeft de rechtbank de door [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2] tegen de besluiten van 20 april 2009 ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2010.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. E. van der Kolk, advocaat te Tilburg, en [gemachtigde], en [verzoeker rechtbank sub 1], bijgestaan door mr. H.U. van der Zee, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [verzoeker rechtbank sub 2], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en de burgemeester en het college, beide vertegenwoordigd door mr. J.W.M. van Oorschot en E. van den Maagdenberg, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de DHW, voor zover thans van belang, wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde verstaan onder horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.
Ingevolge artikel 3 is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, wordt een vergunning verleend, indien geen der in artikel 27 bedoelde weigeringsgronden aanwezig is.
Ingevolge artikel 2:27, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Baarle-Nassau (hierna: APV) wordt in deze afdeling wordt verstaan onder:
a. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
b. terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de openbare inrichting waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Ingevolge het derde lid kan de burgemeester in afwijking van artikel 1:8 de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
Ingevolge het vierde lid houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds bestaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Ingevolge artikel 2:29, eerste lid, is het de exploitant van een openbare inrichting verboden die voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
a. voor een openbare inrichting waar bedrijfsmatig, al dan niet door middel van een automaat eetwaren en/of alcoholvrije dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt op zondag tot en met zaterdag tussen 03.00 en 06.00 uur.
b. voor de overige openbare inrichtingen op zondag tot en met zaterdag tussen 02.00 en 05.00 uur.
Ingevolge het tweede lid kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.
Het perceel waarop het pand van [appellante] staat, is gelegen in het bestemmingsplan "Dorpsgebieden". Op dat perceel ligt de bestemming "sportdoeleinden." Ingevolge artikel 17, onder A, zijn de op de plankaart als "sportdoeleinden" aangeduide gronden bestemd voor:
1. sportvoorzieningen, ten behoeve van de uitoefening van binnen- en buitensporten;
2. horecavoorzieningen, ten dienste van en ondergeschikt aan de sportvoorziening;
3. recreatievoorzieningen, ten dienste van en ondergeschikt aan de sportvoorzieningen;
(…)
2.2. De burgemeester heeft een exploitatievergunning verleend voor een terras van 91 m2 bij de ingang van het pand van [appellante] en een terras van 95 m2 bij de sauna. Aan de vergunning heeft de burgemeester een aantal voorschriften verbonden. Het college heeft een vergunning verleend op grond van artikel 3 van de DHW. Bij die vergunning heeft het de openingstijden van het sportcafé van maandag tot en met zondag gesteld op 8.00 uur tot 2.00 uur en de openingstijden van de terrassen van maandag tot en met zondag gesteld op 8.00 uur tot 23.00 uur.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van de burgemeester vernietigd omdat het is gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag, te weten een verkeerde bepaling uit een verordening die op het moment van het verlenen van de vergunning niet meer gold. De rechtbank heeft overwogen dat de rechtsgevolgen van het besluit van de burgemeester niet in stand zullen worden gelaten omdat hij onvoldoende heeft gemotiveerd dat de terrassen ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de sportvoorzieningen en de exploitatie van de terrassen daarom mogelijk strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De rechtbank heeft verder overwogen dat een sauna niet als sportvoorziening kan worden beschouwd en dat daarom het terras dat daarbij is gesitueerd in elk geval niet kan worden beschouwd als ten dienste van en ondergeschikt aan de sportvoorzieningen.
Het besluit van het college is door de rechtbank vernietigd omdat het niet bevoegd was de toegestane openingstijden bij dit besluit vast te stellen, nu de burgemeester bevoegd was die voorwaarden aan de exploitatievergunning te verbinden. De rechtbank heeft overwogen dat de rechtsgevolgen van dat besluit niet in stand zullen worden gelaten, nu onduidelijk is of een exploitatievergunning kan worden verleend.
De rechtbank heeft ten slotte overwogen dat de belangen van [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2] onvoldoende zijn meegewogen in de besluiten van de burgemeester en het college en dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar overlast die zij ondervinden en naar een toename ervan die zij mogelijk zullen ondervinden.
2.4. Het betoog van [verzoeker rechtbank sub 2] in zijn verweerschrift dat [appellante] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in hoger beroep omdat de vergunningen zijn afgegeven aan [naam bedrijf] en zij daarom geen partij is in het geding, faalt. In het besluit tot verlening van de exploitatievergunning is te lezen dat de burgemeester vergunning heeft verleend "voor het exploiteren van (…) [naam bedrijf]". De burgemeester en het college hebben ter zitting van de rechtbank desgevraagd verklaard dat de exploitatievergunning en de vergunning op grond van artikel 3 van de DHW per abuis zijn verleend aan [naam bedrijf] en verleend hadden moeten worden aan [appellante] Daarom moet geoordeeld worden dat [appellante] partij is in het geding en zij ontvankelijk is in haar hoger beroep.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de terrasvoorzieningen waarvoor vergunning is gevraagd niet ten dienste staan van en ondergeschikt zijn aan de sportvoorzieningen. De sauna behoort tot de sportvoorzieningen, nu deze voornamelijk door sporters wordt gebruikt en alle moderne fitnessclubs over een sauna beschikken. De oppervlakten van de twee terrassen die in het besluit van de burgemeester van 20 april 2009 zijn vergund zijn klein en bieden plaats aan een beperkt aantal bezoekers, aldus [appellante]
2.5.1. De burgemeester heeft in verweer in eerste aanleg gesteld dat het terras bij de sauna slechts toegankelijk is voor gasten van die sauna. [appellante] heeft in hoger beroep weersproken dat dit het geval is en zich op het standpunt gesteld dat alle gasten van het sporthotel het saunaterras kunnen bereiken door door de sauna te lopen. Nu uit die stelling van [appellante] volgt dat het saunaterras slechts bereikbaar is via de sauna, moet het ervoor worden gehouden dat dat terras ten dienste staat van die sauna. De vraag die rest is daarom of die sauna een sportvoorziening is. Dat is niet reeds het geval omdat de sauna voornamelijk door sporters wordt gebruikt of omdat alle moderne fitnessclubs over een sauna beschikken. Naar gangbaar taalgebruik is sport het geheel van activiteiten die erop gericht zijn om de fysieke dan wel de mentale prestaties door middel van training en wedstrijden te verbeteren. Nu een sauna niet gericht is op de uitoefening van dergelijke activiteiten is deze geen sportvoorziening. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het saunaterras niet ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de sportvoorziening.
2.5.2. Het terras bij de ingang van het sporthotel is gelegen bij het café van het sporthotel. Niet in geschil is dat het café ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de sportvoorzieningen. Gelet daarop en op de omvang van het terras, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college zich niet op het standpunt mocht stellen dat het terras dat is gelegen bij de ingang van het sporthotel niet ten dienste staat van en ondergeschikt is aan de sportvoorzieningen. Vanwege het navolgende leidt dit niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de belangen van omwonenden door het verlenen van de vergunningen niet zijn geschaad en [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2] hun stelling dat zij overlast zullen ondervinden van het verlenen van de exploitatievergunning en de vergunning op grond van artikel 3 van de DHW niet met bewijs hebben gestaafd. Voorts heeft [appellante] in hoger beroep het op 30 september 2010 uitgebrachte rapport "Verkeerskundige onderbouwing [naam bedrijf]" overgelegd, dat in opdracht van haar door Oranjewoud is opgesteld. Volgens haar volgt uit dat rapport dat de verkeersoverlast in de omgeving van het sporthotel niet zal toenemen wanneer de rechtsgevolgen van de door de rechtbank vernietigde vergunningen in stand worden gelaten.
2.6.1. Gelet op het bepaalde in artikel 28 van de DHW stelt de Afdeling vast dat de beoordeling of [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2] overlast zullen ondervinden van de terrassen slechts kan plaatsvinden in het kader van de verlening van de exploitatievergunning.
Gelet op het bepaalde in artikel 2:27, derde en vierde lid, van de APV zal bij de besluitvorming omtrent de aanvraag van een vergunning voor de exploitatie van een terras moeten worden beoordeeld of de situering van een terras op de beoogde locatie inbreuk maakt op de te beschermen woon- en verblijfskwaliteit van die locatie of het gebied waartoe die locatie behoort.
De burgemeester moet daartoe afwegen of een terras op een bepaalde plaats toelaatbaar is, gelet op de kwaliteit van het woon- en leefmilieu aldaar. Hij mag bij die afweging betrekken het karakter van de omgeving waar het terras moet worden gevestigd, evenals de uitstraling van het terras in zijn totaliteit op die omgeving. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2008 in zaak nr. 200704352/1 (www.raadvanstate.nl) maakt het geluid, voor zover dit valt binnen de volgens de milieuwetgeving gestelde normen, deel uit van de uitstraling van een terras in zijn totaliteit op de omgeving en moet dat in aanmerking genomen worden bij de te verrichten beoordeling of de kwaliteit van het woon- en leefklimaat door het vergunnen van het terras niet te zeer wordt aangetast.
2.6.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de belangen van [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2] onvoldoende zijn onderzocht en gewogen in het besluit van de burgemeester van 20 april 2009. De burgemeester heeft niet onderzocht in hoeverre zij reeds overlast ondervonden van [appellante] Evenmin heeft hij onderzocht of de verlening van de exploitatievergunning voor de twee terrassen en de verruiming van de openingstijden zal leiden tot een toename van die overlast. Nu geen onderzoek is verricht naar de overlast die mogelijk ontstaat of toeneemt als gevolg van de bij besluit van 20 april 2009 verleende exploitatievergunning kan niet worden beoordeeld of de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat de kwaliteit van het woon- en leefklimaat door het vergunnen van de terrassen niet te zeer wordt aangetast. Dat het parkeerterrein al ongeveer 12 jaar aanwezig is en het sporthotel er al stond voor de huizen van [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2] werden gebouwd, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat dit niet van belang is voor de vraag of met het verlenen van de exploitatievergunning overlast door hen zal worden ondervonden en het woon- en leefklimaat niet zal worden aangetast. Dat [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2] hun stelling dat zij overlast zullen ondervinden van het verlenen van de exploitatievergunning niet met bewijzen hebben gestaafd leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het aan de burgemeester was hiernaar onderzoek te doen, deze dit heeft nagelaten en diens besluit van 20 april 2009 derhalve onvoldoende zorgvuldig is voorbereid.
2.6.3. Het rapport dat [appellante] heeft overgelegd biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten niet in stand heeft gelaten. Aan dat rapport lag slechts ten grondslag een onderzoek naar de gevolgen voor het verkeer van de uitbreiding van het sporthotel met de door [appellante] gewenste terrassen en openingstijden. Niet is onderzocht of als gevolg van de door [appellante] gewenste terrassen en verruiming van de openingstijden [verzoeker rechtbank sub 1] en [verzoeker rechtbank sub 2] mogelijk andere vormen van overlast zullen ondervinden of dat die mogelijke overlast voor hen zal toenemen. Voorts worden de conclusies die worden getrokken in het rapport dat [appellante] heeft overgelegd niet ondersteund door het onderzoek dat is verricht. In het rapport is vermeld dat geen onderzoek is gedaan naar het autogebruik en de autobezetting van de bezoekers van het sporthotel in de verscheidene situaties die in dat rapport zijn beschreven. Daarnaast wordt in het rapport ervan uitgegaan dat de door [appellante] gewenste terrassen en openingstijden geen nieuwe bezoekers zullen aantrekken, waarna de conclusie wordt getrokken dat niet aannemelijk is dat die tot een aanzienlijke stijging van de verkeersgeneratie van het sporthotel zal gaan zorgen. Niet is onderzocht of dat uitgangspunt juist is.
Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met, gelet op rechtsoverweging 2.5.2, verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010
312-622.