ECLI:NL:RVS:2010:BO6648

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002812/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering projectbesluit voor de bouw van woningen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Nederlek om een projectbesluit te nemen voor de bouw van acht woningen op een perceel in Nederlek. Het college had op 31 juli 2008 besloten geen projectbesluit te nemen, omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan "Lekkerkerk Landelijk Gebied, 2e en 3e herziening".

Na een bezwaarprocedure, waarin het college het bezwaar deels gegrond verklaarde maar het oorspronkelijke besluit handhaafde, heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 februari 2010 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. [appellante] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het college niet in redelijkheid had kunnen weigeren een projectbesluit te nemen, gezien eerdere toezeggingen en instemming van de provincie Zuid-Holland.

De Raad van State overwoog dat de beslissing om al dan niet een projectbesluit te nemen een bevoegdheid is van het college, dat daarbij beleidsvrijheid heeft. De rechter moet terughoudend toetsen of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad concludeerde dat het college de weigering voldoende had gemotiveerd, onder verwijzing naar de "Nota Regels voor Ruimte" en de specifieke randvoorwaarden die niet waren nageleefd.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel van [appellante] werd afgewezen, omdat toezeggingen gedaan door niet-beslissingsbevoegden niet aan het college kunnen worden toegerekend. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201002812/1/H1.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 februari 2010 in zaak nr. 09/2088 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederlek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2008 heeft het college geweigerd een projectbesluit te nemen voor het bouwen van acht woningen aan de [locatie] te Nederlek (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 februari 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit van 31 juli 2008 met een nadere motivering gehandhaafd.
Bij uitspraak van 10 februari 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Door [appellante] zijn nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [directeur] en bijgestaan door mr. M. Woestenenk, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door B.F.A. van der Kluit-de Groot, burgemeester, en mr. A.D. Bouwman-van Blarkom, werkzaam bij de gemeente, en bijgestaan door mr. G.A. van der Veen, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van acht woningen op het perceel. Niet in geschil is dat het project in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Lekkerkerk Landelijk Gebied, 2e en 3e herziening" en dat het college bevoegd was voor het project een projectbesluit te nemen.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op de voorgeschiedenis, niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een projectbesluit voor het plan te nemen. Zij voert hiertoe aan dat het college voorafgaand aan het besluit van 31 juli 2008 onder voorwaarden akkoord is gegaan met het project, en dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland ook met het bouwplan heeft ingestemd.
2.2.1. De beslissing al dan niet een projectbesluit te nemen is een bevoegdheid van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de besluitvorming terzake terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot de weigering heeft kunnen komen.
2.2.2. Het college heeft aan de weigering het projectbesluit te nemen de motivering ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan het beleid, vastgelegd in de "Nota Regels voor Ruimte", paragraaf E. "Ruimte voor Ruimte" van de provincie Noord-Brabant (hierna: de regeling Ruimte voor Ruimte). Ter zitting heeft het college aangegeven dat de regeling Ruimte voor Ruimte door hem als vaste gedragslijn wordt gehanteerd.
Anders dan [appellante] betoogt, heeft het college niet zijn medewerking aan het plan voor de bouw van acht woningen op het perceel toegezegd. Het college heeft, zoals uit een besluitenlijst van 18 maart 2008 volgt, onder voorwaarden, zich positief opgesteld ten aanzien van de mogelijkheid dat op basis van de regeling Ruimte voor Ruimte twee woningen in de boerderij kunnen worden gerealiseerd en daarnaast nog één woning toe te staan ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet-agrarische bedrijfsgebouwen of kassen. Voorts heeft het college aangegeven dat het bespreekbaar is nog één extra woning te realiseren. Dit standpunt heeft het college toegelicht in een brief van 21 april 2008, waarbij het heeft uiteengezet aan welke randvoorwaarden het plan moet voldoen.
Het college heeft zich in het besluit op bezwaar van 12 februari 2009 op het standpunt gesteld dat aan de gestelde randvoorwaarden niet wordt voldaan. Het heeft daartoe overwogen dat niet alle bedrijfsbebouwing op het perceel wordt gesloopt en dat het bouwplan uitgaat van acht woningen. Voorts heeft het college zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het ruimtelijk gezien ongewenst is om in het buitengebied, naast de woningen in de voormalige boerderij, in plaats van drie woningen van 650 m3 op het perceel zes woningen van 325 m2 te bouwen.
Gelet op het vorenstaande heeft het college in redelijkheid het gevraagde projectbesluit kunnen weigeren. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3. Voor zover [appellante] betoogt dat hem een beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, slaagt dit betoog niet.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in, onder meer, de uitspraak van 12 augustus 2009, in zaak nr.
200708124/1kunnen in het algemeen geen rechten worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De door [appellante] genoemde email van 5 maart 2008 van een beleidsmedewerker van de provincie, het verslag van de zitting van het Kwaliteitsteam van 27 maart 2008, de verklaringen van de voormalig burgemeester van de gemeente Nederlek en een telefonische toezegging door een ambtenaar, werkzaam bij de gemeente, wat daar verder ook van zij, kunnen niet aan het college worden toegerekend en leiden derhalve niet tot het oordeel dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel het gevraagde projectbesluit heeft geweigerd.
Daar komt bij dat [appellante] een bouwbedrijf is en vanuit die specifieke deskundigheid wist of behoorde te weten dat aan een beslissing als die van 18 maart 2008 van het college niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon worden ontleend dat een projectbesluit genomen zou worden. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat door het college geen rechtens te honoreren verwachting is gewekt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010
163-627.