201004103/1/H3.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2010 in zaak nr. 09/980 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 14 juli 2004 heeft het college geweigerd [appellant] een vervangingsvergunning te verlenen.
Bij besluit van 23 februari 2005 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 september 2010.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M Pietersz, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.2, derde lid, van de Verordening op de haven en het binnenwater 1995 kunnen burgemeester en wethouders in het belang van ordening van het gebruik van het water, de openbare orde, de veiligheid, het milieu en het stadsschoon de vergunning weigeren dan wel ter behartiging van genoemde belangen voorwaarden verbinden aan het innemen van een plaats als bedoeld in het tweede lid.
Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, is het verboden, zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonboot te vervangen.
Ingevolge het tweede lid stellen burgemeester en wethouders ten aanzien van het vervangen nadere regels met betrekking tot afmetingen; burgemeester en wethouders kunnen daarbij onderscheid maken naar categorieën woonboten.
Ingevolge het derde lid is artikel 2.2, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 1 van de Richtlijnen bij vervanging van woonboten (hierna: de vervangingsrichtlijnen) worden de volgende categorieën woonboten onderscheiden:
a. een woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en die, naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken, zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden. In geen geval mag het schip voorzien zijn van een opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;
b. een woonvaartuig: een woonboot met een casco dat herkenbaar is als dat van een van origine varend schip, waaronder begrepen een dekschuit, met daarop een - gehele of gedeeltelijke - opbouw die niet als authentiek kan worden aangemerkt;
c. een woonark: een woonboot, niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig, die feitelijk niet geschikt is om te varen.
Volgens de Beleidsregels uit het Evaluatierapport van de Nota Amsterdam te water mag een woonschip, woonvaartuig of woonark in de binnenstad niet meer worden vervangen door een woonark, vanwege de aanwijzing van de binnenstad als beschermd stadsgezicht.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn betoog dat zijn woonboot gezien de vorm en opbouw als een woonvaartuig in plaats van een woonark dient te worden aangemerkt, faalt. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft [appellant] een koopovereenkomst uit 1976 overgelegd waaruit volgens hem volgt dat zijn woonboot een werkdekschuit is.
2.3. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de woonboot van [appellant] als een woonark dient te worden aangemerkt. Hierbij heeft de rechtbank met juistheid in aanmerking genomen dat voor de stelling van [appellant] dat zijn woonboot als een woonvaartuig dient te worden aangemerkt geen steun kan worden gevonden in de gedingstukken. De foto’s van het casco die onderdeel uitmaken van het dossier ondersteunen de stelling van [appellant] niet, nu hieruit niet blijkt dat de woonboot een casco heeft dat herkenbaar is als dat van een van origine varend schip, hetgeen ingevolge de vervangingsrichtlijnen noodzakelijk is om een woonboot als woonvaartuig te kunnen aanmerken. Ook overigens heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het casco van de woonboot herkenbaar is als dat van een van origine varend schip. Bij dit oordeel wordt voorts betrokken dat [appellant] zijn woonboot in de gedingstukken meermalen zelf heeft aangemerkt als woonark. De in hoger beroep overgelegde koopovereenkomst uit 1976 maakt het voorgaande niet anders, nu hieruit niet valt af te leiden dat de woonboot van [appellant] de in de koopovereenkomst bedoelde werk-dekschuit is. Evenmin kan uit deze koopovereenkomst worden afgeleid dat het casco van de daarin genoemde werk-dekschuit is gebruikt als casco voor de woonboot van [appellant].
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010