ECLI:NL:RVS:2010:BO6642

Raad van State

Datum uitspraak
8 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004101/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart door college van burgemeester en wethouders van Vianen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten A en B tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een gehandicaptenparkeerkaart door het college van burgemeester en wethouders van Vianen. De aanvragen werden afgewezen op basis van medische adviezen die stelden dat de appellanten niet voldeden aan de criteria voor het verkrijgen van een gehandicaptenparkeerkaart. De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep gingen bij de Raad van State. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische adviezen zorgvuldig waren opgesteld en dat de appellanten niet konden aantonen dat zij aan de vereisten voor de parkeerkaart voldeden. De Raad van State oordeelde dat het college de aanvragen op juiste gronden had afgewezen en dat de eerdere verstrekking van een parkeerkaart aan appellante B geen invloed had op de huidige beoordeling, gezien de strengere criteria die nu van toepassing waren. De zaak werd behandeld op 2 november 2010 en de uitspraak volgde op 8 december 2010.

Uitspraak

201004101/1/H3.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Vianen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 maart 2010 in zaak nr. 09/1175 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Vianen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2008 heeft het college een aanvraag van [appellante B] voor een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, afgewezen. Bij besluit van 21 november 2008 heeft het college een aanvraag van [appellant A] voor een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurder, eveneens afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2009 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2010, verzonden op 15 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2010, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.H.A. ter Huurne, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: Babw) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling) kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge dit artikel, eerste lid, aanhef en onder d, kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a en b, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt - ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het Babw - het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.2. Bij besluit van 16 maart 2009 heeft het college zijn besluiten gehandhaafd [appellanten] geen gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder te verstrekken. Aan deze weigering heeft het college een medisch advies van 21 oktober 2008 en een medisch advies van 2 november 2008 (hierna: de medische adviezen), beide opgesteld door een arts werkzaam bij Ausems Kerkvliet arbeidsmedisch adviseurs (hierna: de arts), ten grondslag gelegd.
In het medisch advies van 21 oktober 2008 staat dat ten aanzien van [appellante B] beperkingen van locomotoire aard zijn vastgesteld. In het advies staat voorts dat [appellante B] heeft verklaard 200 tot 300 meter te kunnen lopen, maar dat zij dit niet altijd kan. Volgens de arts is het niet geobjectiveerd dat [appellante B] niet meer dan 100 meter kan lopen.
In het medisch advies van 2 november 2008 staat dat [appellant A] bekend is met klachten van hoofdzakelijk fysieke aard en dat op grond van eigen bevindingen en informatie van de huisarts en specialisten geen aandoening is vastgesteld die specifiek leidt tot een loopstoornis. De arts komt tot de conclusie dat de geclaimde loopbeperking van minder dan 100 meter niet is geobjectiveerd.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 16 maart 2009 niet in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel is genomen, nu zij volgens hen wel voldoen aan de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling genoemde voorwaarden. Hiertoe voeren zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de medische adviezen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, omdat de arts geen informatie heeft ingewonnen bij de behandelend specialisten van [appellanten]. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte geen oordeel gegeven over de door hen in beroep overgelegde verklaringen van dr. W.J.W. Bos en manueel therapeut J.P. Spaanderman.
Voorts heeft de rechtbank volgens hen ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheid dat aan [appellante B] eerder wel een gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt en haar medische situatie sindsdien is verslechterd, geen aanleiding vormt om haar nu eveneens een gehandicaptenparkeerkaart te verstrekken.
Ten slotte heeft de rechtbank volgens [appellanten] ten onrechte overwogen dat zij evenmin op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling in aanmerking komen voor een gehandicaptenparkeerkaart, nu de door hen gestelde rug- en nekproblemen niet onder loopbeperkingen vallen.
2.4. De betogen falen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 januari 2010 in zaaknummer
200904478/1/H3) mag het bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de medische adviezen aan bovengenoemde voorwaarden voldoen. De arts heeft deze adviezen gebaseerd op een anamnese, een gericht medisch onderzoek en daarbij de informatie van de huisarts en de informatie zoals ingevuld op de door [appellanten] ingevulde aanvraagformulieren gehandicaptenparkeerkaart betrokken. Tevens volgt uit deze adviezen dat de adviserend arts gedetailleerde informatie van de behandelend specialisten van [appellant A] heeft ontvangen en dat [appellante B] informatie van haar behandelend specialist naar het onderzoek heeft meegenomen. Deze informatie heeft de arts echter geen aanleiding gegeven om tot andersluidende medische adviezen te komen. De door [appellanten] overgelegde verklaringen van Bos en Spaanderman kunnen aan bovenstaand oordeel niet afdoen. Nog daargelaten dat deze verklaringen van na het besluit van 16 maart 2009 dateren, leveren deze verklaringen niet een zodanige contra-indicatie op dat de medische adviezen voor onjuist moeten worden gehouden.
De omstandigheid dat het college [appellante B] eerder wel een gehandicaptenparkeerkaart heeft verstrekt laat onverlet dat zij thans, gekeurd onder het nieuwe strengere regime, niet voldoet aan het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling.
Ten slotte heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het college de hardheidsclausule in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling terecht niet van toepassing heeft geacht.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010
280-591.