201004879/1/V6.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 april 2010 in zaak nr. 09/6290 in het geding tussen:
de minister van Justitie (hierna: de minister)
Bij besluit van 9 maart 2007 heeft de minister een verzoek van [appellante] om haar het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit, verzonden op 22 juli 2009, heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 7 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2010. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. V. Kidjan, advocaat te Amsterdam, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel VII, tweede lid, van de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), voor zover thans van belang, is onderdeel d van artikel 8, eerste lid, zoals dit komt te luiden ingevolge artikel I, onderdeel J, niet van toepassing op verzoeken, ingediend vóór de inwerkingtreding van dit onderdeel.
Ingevolge artikel 1 van het Besluit van 15 maart 2003 (Stb. 2003, 118) is het tijdstip van inwerkingtreding 1 april 2003, zodat, nu het verzoek is ingediend op 2 mei 2002, artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, zoals de bepaling vóór voormelde wijziging luidde, van toepassing is.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, voor zover thans van belang en zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, komen voor verlening van het Nederlanderschap slechts in aanmerking verzoekers die in de Arubaanse samenleving als ingeburgerd kunnen worden beschouwd op grond van het feit dat zij beschikken over een redelijke kennis van de Nederlandse taal, dan wel - indien zij in Aruba wonen - de taal die daar naast het Nederlands gangbaar is, en zij zich ook overigens in de Arubaanse samenleving hebben doen opnemen.
Ingevolge artikel 10, voor zover thans van belang, kan de Kroon, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van het bepaalde in voormeld artikelonderdeel.
Volgens de Handleiding voor de toepassing van de RWN, toegespitst op het gebruik in de Nederlandse Antillen en Aruba, zoals die ten tijde van belang gold (hierna: de Handleiding), duidt het begrip inburgering op een ontwikkelingsproces dat leidt tot daadwerkelijke participatie in de Arubaanse samenleving. Ten tijde van de verlening van het Nederlanderschap hoeft het proces, waarin de verbondenheid met de Arubaanse samenleving ontstaat, niet volledig te zijn voltooid. De inburgering wordt in beginsel getoetst aan de hand van de taalbeheersing van de betrokken verzoeker. Het 'zich ook overigens in de Arubaanse samenleving hebben doen opnemen' heeft geringe zelfstandige betekenis.
Papiaments is de taal die naast het Nederlands in Aruba gangbaar is. Van redelijke kennis van het Nederlands, dan wel het Papiaments, is sprake als een verzoeker één van deze talen kan spreken en verstaan. De betrokken verzoeker dient tenminste een eenvoudig gesprek over alledaagse dingen in één van deze talen te kunnen voeren. De taalvaardigheid kan worden getoetst aan de hand van het gemak waarmee de betrokken verzoeker antwoord geeft op vragen bijvoorbeeld uit de staat van inlichtingen of anderszins, zoals bij het inwinnen van informatie of het indienen van het naturalisatieverzoek, en aan de hand van een inburgeringsgesprek, waarbij enkele vragen over alledaagse activiteiten van de betrokken verzoeker kunnen worden gesteld.
De eis van taalbeheersing laat zich niet in alle situaties gelijkelijk toepassen. In bepaalde gevallen is er aanleiding enige soepelheid te betrachten; te denken valt aan analfabeten, aan mensen met een beperkte schoolopleiding, een geestelijke of lichamelijke handicap en aan ouderen. Aan iemand die omstreeks zijn 50e jaar, of daarna, het Koninkrijk binnenkomt, kunnen, wanneer hij na verloop van tijd voor naturalisatie in aanmerking wil komen, geen eisen meer wat de taalbeheersing betreft worden gesteld. In die gevallen kan het Nederlanderschap bij een 'klein Koninklijk Besluit' worden verleend. De procedure van artikel 10 van de RWN hoeft dan niet te worden gevolgd.
Voorts kan een naturalisatieverzoek worden toegewezen, indien een verzoeker kan aantonen dat hij zich heeft ingespannen Nederlands, dan wel Papiaments, te leren door een taalcursus te volgen, ook al is de desbetreffende cursus niet met succes afgerond en is de betrokken verzoeker nog niet in staat een eenvoudig gesprek in één van deze talen te voeren. Hij dient daartoe bijvoorbeeld een verklaring van de cursusleiding te overleggen dat hij de taallessen frequent heeft bezocht. Deze soepelheid verdraagt zich slechts dan met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, wanneer van een zodanige mate van kennis van één van de talen sprake is, dat het redelijkerwijs gesproken gewaarborgd is dat die kennis in de toekomst verder zal uitgroeien, aldus de Handleiding.
Verder is in de Handleiding voor de toepassing van de RWN, toegespitst op de toepassing in Aruba, in de toelichting op artikel 10 van de RWN vermeld dat er in uitzonderlijke gevallen belangen kunnen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke vereisten voor naturalisatie. Het moet dan mogelijk zijn van die vereisten af te wijken. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse belangen zich voordoen. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan van de geldende vereisten voor naturalisatie worden afgeweken. Verder is hierin vermeld dat van artikel 10 slechts terughoudend gebruik dient te worden gemaakt. Uitzonderingen zijn alleen toegestaan, indien zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen.
2.2. [appellante] betoogt, gelet op rechtsoverweging 1 van de aangevallen uitspraak, tevergeefs dat de rechtbank het besluit, verzonden op 22 juli 2009, ten onrechte niet heeft getoetst aan de vereisten voor naturalisatie zoals deze vóór 1 april 2003 golden.
2.3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, het niet beheersen van het Nederlands, dan wel Papiaments, aan de verlening van het Nederlanderschap in de weg staat. Daartoe voert zij aan dat zij na haar 50e jaar Aruba is binnengekomen, zodat gelet op de Handleiding, het beheersen van het Nederlands, dan wel Papiaments, geen vereiste voor naturalisatie is.
2.3.1. [appellante], geboren op 9 juni 1937, beschikt sinds 16 oktober 1991 in Aruba over een verblijfsvergunning. Gelet hierop moet het er in deze zaak voor worden gehouden dat [appellante] na haar 50e jaar Aruba is binnengekomen.
Volgens de Handleiding, vermeld onder 2.1., worden in een zodanig geval aan de taalbeheersing van de betrokken verzoeker geen eisen meer gesteld. De Handleiding is in zoverre evenwel in strijd met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN. Ingevolge voormeld artikellid is voor naturalisatie vereist dat de betrokken verzoeker over een redelijke kennis van het Nederlands, dan wel het Papiaments, beschikt. Zoals de Afdeling rechtspraak heeft overwogen (uitspraak van 20 juli 1988 in zaak nr. R02.86.1851, AB 1989, 51), verdraagt de soepelheid die de minister bij het vereiste van taalbeheersing wil betrachten zich slechts dan met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, wanneer reeds sprake is van een zodanige mate van kennis van de Nederlandse taal - dan wel het Papiaments, zoals in het onderhavige geval - dat het redelijkerwijs gesproken gewaarborgd is dat die kennis, gegeven de mate waarin de betrokken verzoeker zich overigens heeft ingeburgerd, in de toekomst verder uit zal groeien.
De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, het niet beheersen van het Nederlands, dan wel Papiaments, aan de verlening van het Nederlanderschap in de weg staat.
2.4. [appellante] betoogt daarnaast dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante] niet is ingeburgerd in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN. Daartoe voert zij aan dat zij zich heeft ingespannen Papiaments te leren. Zij is in 1991 met een taalcursus begonnen en heeft de lessen frequent bezocht. Zij beheerst het Papiaments reeds in woord en geschrift, zodat niet valt in te zien dat deze kennis in de toekomst niet verder zal uitgroeien, vooral omdat het Papiaments nauw verwant is aan haar moedertaal, het Spaans. Voorts voert zij aan dat de rechtbank in de omstandigheid dat [appellante] reeds 17 jaar in Aruba verblijft en daar vele jaren een hotel heeft geleid, ten onrechte onvoldoende grond voor inburgering heeft gezien.
2.4.1. In de staat van inlichtingen van het Bureau Naturalisatie van de Directie Immigratie en Naturalisatie Aruba van 15 februari 2003 is vermeld dat [appellante] het Papiaments zeer slecht beheerst en niet is ingeburgerd. Op 19 juli 2005 heeft het Bureau Naturalisatie een aanvullend onderzoek naar de taalbeheersing van [appellante] verricht. Hieruit is gebleken dat [appellante] het Papiaments slecht beheerst. Zij kan het Papiaments alleen begrijpen. Tijdens de hoorzitting in bezwaar op 4 juni 2009, die onder meer op het toetsen van de taalbeheersing van [appellante] was gericht, heeft zij nagenoeg alle aan haar gestelde vragen in het Spaans beantwoord, ook als haar nadrukkelijk was gevraagd in het Papiaments te antwoorden. Op grond hiervan heeft de hoorcommissie geconcludeerd dat [appellante] onvoldoende in staat is zich begrijpelijk in het Papiaments uit te drukken en het Papiaments derhalve onvoldoende beheerst.
Gelet op het feit dat [appellante] ten tijde van de hoorzitting in bezwaar reeds 17 jaar in Aruba was, daar, naar zij stelt, vele jaren een hotel heeft geleid, op dat moment nagenoeg niet in staat was Papiaments te spreken en tijdens de verschillende onderzoeken in 2003, 2005 en 2009 wat de beheersing van het Papiaments betreft nagenoeg niet is vooruit gegaan, heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat bij [appellante] geen sprake is van een zodanige mate van kennis van het Papiaments dat het redelijkerwijs gesproken gewaarborgd is dat die kennis, gegeven de mate waarin zij zich overigens in Aruba heeft ingeburgerd, in de toekomst verder uit zal groeien. Dat het Papiaments nauw verwant is aan haar moedertaal, het Spaans, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel, nu deze omstandigheid de afgelopen 17 jaar niet tot een voldoende beheersing van het Papiaments heeft geleid. Niet valt in te zien dat dit in de toekomst anders zal zijn. Evenmin is in het licht van deze onvoldoende basiskennis van belang dat [appellante] zich heeft ingespannen Papiaments te leren. Daar komt bij dat [appellante] tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard dat zij in 1991, en dus niet sinds 1991, een cursus Papiaments heeft gevolgd en geen verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij deze taallessen frequent heeft bezocht.
De rechtbank heeft gelet op het vorenoverwogene terecht overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellante], niet is ingeburgerd in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN. Dat [appellante] reeds 17 jaar in Aruba verblijft en daar, naar zij stelt, vele jaren een hotel heeft geleid, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het zich overigens in de Arubaanse samenleving hebben doen opnemen het in voormeld artikellid neergelegde vereiste van de redelijke kennis van het Nederlands, dan wel het Papiaments, niet kan vervangen.
2.4.2. [appellante] betoogt ten slotte tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen grond voor toepassing van artikel 10 van de RWN bestond. De minister heeft de hoge leeftijd van [appellante], alsmede de omstandigheid dat [appellante], naar zij stelt, overigens, naast haar taalbeheersing, in vergaande mate in de Arubaanse samenleving is ingeburgerd, in overeenstemming met de Handleiding, bij zijn standpunt, dat [appellante] niet is ingeburgerd in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, betrokken. Gelet op het restrictieve karakter van artikel 10 van de RWN heeft hij zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor afwijking van voormeld artikellid op grond van deze omstandigheden geen aanleiding bestond.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Schaaf
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010