201003890/1/H1.
Datum uitspraak: 8 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 maart 2010 in zaak nr. 08/2346 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Andijk.
Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft het college geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een vrijstaande woning met berging op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 16 juli 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2010, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door T.J.M. Rood, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het realiseren van een tweede woning met berging ten westen van de reeds op het perceel gelegen woning. [appellant] wil in de tweede woning wonen om zijn ouders, die in de bestaande woning wonen, te kunnen verzorgen.
2.2. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijke Buurten West 1980" ingevolge waarvan op het perceel de bestemming "bebouwing voor agrarische doeleinden (Aa)" rust. Het college is niet bereid vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en het derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was te beslissen op het verzoek om vrijstelling. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan valt onder een speerpunt van beleid van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, omdat het bouwplan is gelegen in een uitsluitingsgebied.
2.4.1. Bij besluit van 19 juli 2005, gepubliceerd in het Provinciaal Blad 2006, nr. 48, en in werking getreden op 3 augustus 2006, hebben gedeputeerde staten het "Beleid inzake de toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" vastgesteld. Daarin is onder meer bepaald dat het college zonder verklaring van geen bezwaar vrijstelling kan verlenen voor projecten die geen speerpunten van beleid betreffen. Zodra een speerpunt van provinciaal ruimtelijk beleid aan de orde is, is een verklaring van geen bezwaar ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO vereist en is de gemeenteraad, tenzij de bevoegdheid gedelegeerd is aan het college, het bevoegde orgaan om op het verzoek om vrijstelling te beslissen. Ingevolge speerpunt 3 van het beleid is alle woningbouw in de in het streekplan "Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord" opgenomen uitsluitingsgebieden een speerpunt van provinciaal ruimtelijk beleid.
2.4.2. In de uitspraak van 25 november 2009 in zaak nr.
200808113/1/R1, waarbij uitspraak is gedaan op het beroep van - onder meer - [appellant] tegen het besluit van 28 oktober 2008 van gedeputeerde staten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Andijk bij besluit van 4 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Woongebied Andijk", heeft de Afdeling, onder meer naar aanleiding van onderzoek van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, vastgesteld dat in het streekplan het gebied rond de Dijkweg is aangeduid als uitsluitingsgebied. Met hetgeen het college ter zitting naar voren heeft gebracht en het in dit verband door hem overgelegde kaartmateriaal, acht de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat die vaststelling onjuist is. Er zal derhalve ook in deze procedure van uitgegaan worden dat het bouwplan is gelegen in het uitsluitingsgebied en valt onder voormeld speerpunt 3 van het beleid, zodat de gemeenteraad, nu geen delegatie van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO aan het college heeft plaatsgevonden, het bevoegde orgaan was om te beslissen op het verzoek om vrijstelling. Het besluit van 16 juli 2008 berust dan ook niet op de juiste wettelijke grondslag. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Aan een bespreking van hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd wordt, gelet op het vorenstaande, niet toegekomen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 16 juli 2008 vernietigen, nu daarbij niet is onderkend dat het college het besluit van 26 oktober 2007 onbevoegd heeft genomen. De Afdeling ziet voorts aanleiding om met toepassing vanartikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf voorziend het besluit van 26 oktober 2007 te herroepen. De gemeenteraad zal alsnog op de aanvraag om een bouwvergunning dienen te beslissen.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van het beroep en hoger beroep te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 maart 2010 in zaak nr. 08/2346;
III. verklaart het bij de rechtbank door [appellant] ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Andijk van 16 juli 2008, kenmerk R/2007000103359;
V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Andijk van 26 oktober 2007, kenmerk TCK/2007- 133/200702483;
VI. bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 16 juli 2008;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Andijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 189,48 (zegge: honderdnegenentachtig euro en achtenveertig centen);
VIII. gelast dat de gemeente Andijk aan [appellant] het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. K.J.M. Mortelmans en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010