ECLI:NL:RVS:2010:BO6363

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008822/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • M.A.A. Mondt Schouten
  • H.W. Groeneweg
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over vergoeding van kosten voor contra-expertise taalanalyse door het COA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De vreemdeling had verzocht om vergoeding van kosten voor een contra-expertise taalanalyse, maar het COA had slechts een bedrag van € 800,00 (exclusief BTW) toegekend. De vreemdeling stelde dat het COA op basis van bijzondere omstandigheden een hogere vergoeding had moeten toekennen. Tijdens de zitting bij de rechtbank voerde de vreemdeling aan dat niet alleen haar beheersing van het Arabisch, maar ook die van het Sorani onderzocht moest worden. Dit argument was echter niet eerder in het beroepschrift naar voren gebracht, wat leidde tot de vraag of de rechtbank dit argument had moeten toelaten.

De rechtbank had in haar uitspraak van 11 augustus 2010 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van het COA vernietigd, met de opdracht aan het COA om een nieuw besluit te nemen. Het COA ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, stellende dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd was getreden door het nieuwe argument van de vreemdeling in haar beoordeling te betrekken.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het COA gelijk had en dat de rechtbank de nieuwe argumentatie van de vreemdeling buiten beschouwing had moeten laten. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidend beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing van de Afdeling werd genomen in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 25 november 2010.

Uitspraak

201008822/1/V1.
Datum uitspraak: 25 november 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 11 augustus 2010 in zaak nr. 09/44521 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2009 heeft het COa, onder afwijzing van een verzoek van de vreemdeling om vergoeding van kosten voor een contra-expertise taalanalyse tweede fase tot een bedrag van € 905,00 (exclusief BTW), vergoeding van de kosten toegekend tot een bedrag van maximaal € 800,00 (exclusief BTW). Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 augustus 2010, verzonden op die dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op het verzoek neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het COa bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) is het COa onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
Ingevolge het tweede lid kan de minister van Justitie (hierna: de minister) het COa taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge artikel 12 kan de minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid.
De Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005), zoals die ten tijde van belang luidde, strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COa.
In artikel 3 van de Rva 2005 is bepaald aan welke categorieën asielzoekers of daarmee gelijk te stellen categorieën vreemdelingen door het COa opvang wordt geboden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
In de toelichting op artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005 (Stcrt. 2005, 24, p. 15) is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Het gaat om kosten waarvan in redelijkheid geoordeeld kan worden dat zij noodzakelijk zijn. Het orgaan zal deze kosten in alle redelijkheid als buitengewoon moeten kunnen aanmerken. Voorwaarde hierbij is dat de kosten in enige mate (direct of indirect) gerelateerd zijn aan het verblijf in de voorziening of aan de (medische en mentale) situatie van betrokkene. Dat betekent dat het mogelijk is dat ook kosten vergoed kunnen worden die niet opgehangen zijn aan, of verbonden zijn met de asielprocedure."
2.2. In de enige grief betoogt het COa dat, samengevat weergegeven, de rechtbank buiten de met de beroepsgronden gegeven rechtsstrijd is getreden door het eerst ter zitting gedane beroep op bijzondere omstandigheden in haar beoordeling te betrekken.
2.2.1. Gelet op de gronden die in het beroepschrift van 2 december 2009 zijn vervat, moet worden vastgesteld dat de vreemdeling zich eerst ter zitting bij de rechtbank erop heeft beroepen dat het COa op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval tot een hogere vergoeding dan het toegekende bedrag van € 800,00 (exclusief BTW) had dienen te komen, omdat volgens de vreemdeling een volwaardige contra-expertise in dit geval vereist dat niet alleen haar beheersing van het Arabisch maar ook die van het Sorani wordt onderzocht. In het beroepschrift heeft de vreemdeling zich beperkt tot het betoog dat de aanscherping van de vaste gedragslijn die het COa heeft neergelegd in de Handleiding Vergoeding Buitengewone Kosten van 1 maart 2009 niet redelijk is en dat die aanscherping strijdig is met internationale bepalingen. Ten opzichte van hetgeen in het beroepschrift naar voren is gebracht, is met het ter zitting bij de rechtbank gedane beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht sprake van een zodanig nieuwe argumentatie dat de rechtbank deze uit een oogpunt van goede procesorde buiten haar beoordeling had dienen te laten.
De grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen in het hoger-beroepschrift overigens naar voren is gebracht behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.4. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Die gronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.5. Het inleidend beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 augustus 2010 in zaak nr. 09/44521;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.A.A. Mondt Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Groeneweg
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010
32.
Verzonden: 25 november 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser