ECLI:NL:RVS:2010:BO6336

Raad van State

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002703/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afgifte van een burgemeestersverklaring voor vreemdelingen met een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, waarin de rechtbank het besluit van de staatssecretaris van Justitie om geen aanbod te doen op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) heeft vernietigd. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een aanbod, omdat hij niet kon aantonen dat hij voor 1 april 2001 een asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris had in zijn besluit van 1 april 2009 gesteld dat de vreemdeling niet voldeed aan de beleidsvoorwaarde van ononderbroken verblijf in Nederland sinds 1 april 2001, omdat er geen burgemeestersverklaring was.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door het besluit niet voldoende te motiveren en dat de vreemdeling wel degelijk pogingen had ondernomen om aan te tonen dat hij voor de gestelde datum een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet enkel kon volstaan met de constatering dat de burgemeestersverklaring ontbrak, en dat het besluit van 1 april 2009 ondeugdelijk was.

In hoger beroep bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een burgemeestersverklaring. De Raad stelde vast dat de vreemdeling daadwerkelijk had geprobeerd om zijn verblijf in Nederland aan te tonen, maar dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aanvankelijk de juistheid van de door de vreemdeling vergaarde informatie ten onrechte niet had bevestigd. De Raad veroordeelde de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling en legde een griffierecht op.

Uitspraak

201002703/1/V1.
Datum uitspraak: 25 november 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Justitie (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 18 februari 2010 in zaak nr. 09/12628 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2009 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 februari 2010, verzonden op 19 februari 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 september 2010, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door drs. H. Heinink, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het ontbreken van een burgemeestersverklaring niet mocht tegenwerpen omdat, indien de staatssecretaris tijdig op het bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling had gereageerd en daarbij de juiste informatie had verschaft, de vreemdeling zich nog bij het Pardonloket Amsterdam (hierna: het pardonloket) had kunnen melden om een burgemeestersverklaring aan te vragen.
Daartoe voert de minister aan dat samengevat en zakelijk weergegeven de staatssecretaris terecht heeft geweigerd de vreemdeling een aanbod te doen reeds omdat de vreemdeling, voor zover thans van belang, wegens het ontbreken van een burgemeestersverklaring niet voldoet aan de beleidsvoorwaarde dat sprake is van ononderbroken verblijf in Nederland sinds 1 april 2001, voorts dat het al dan niet afgeven van een burgemeestersverklaring exclusief een zaak betreft tussen de gemeente en de vreemdeling zelfs indien het niet afgeven van de verklaring gebaseerd zou zijn op onjuiste informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) en ten slotte dat de vreemdeling op geen enkele wijze met stukken heeft gestaafd dat hij vanaf de zomer van 2008 pogingen heeft ondernomen om een burgemeestersverklaring te verkrijgen en de weigering van het pardonloket om een burgemeestersverklaring aan te vragen was gebaseerd op door de IND verstrekte onjuiste informatie.
2.2. Volgens de Regeling wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. De verblijfsvergunning wordt ambtshalve verleend op grond van artikel 3.6, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 met ingang van de datum waarop de regeling van kracht is geworden. Daartoe geldt onder meer als voorwaarde dat de vreemdeling sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
Ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001 wordt volgens de Regeling slechts aangenomen indien:
1) de vreemdeling op 13 december 2006 behoorde tot de doelgroepvan het project Terugkeer (oorspronkelijk project en zij-instroom) én viel onder een van rijkswege verstrekte voorziening;
2) de vreemdeling zich op 13 december 2006 hier te lande bevond in een procedure omtrent een verblijfsvergunning;
3) de vreemdeling op 13 december 2006 in het bezit was van een verblijfsvergunning; of
4) dit blijkt uit een verklaring van de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling feitelijk verblijft.
De staatssecretaris heeft ervoor gekozen om het ononderbroken verblijf van een vreemdeling in Nederland, indien deze niet traceerbaar is voor de IND maar wel bekend is in de gemeente, aannemelijk te achten indien bij hem een verklaring van de burgemeester van de desbetreffende gemeente wordt aangeleverd. Daarover heeft hij afspraken gemaakt met de gemeenten. Tijdens het debat in de Tweede Kamer van 7 juni 2007 over de Regeling heeft hij verklaard dat de verklaring van de burgemeester dient als een advies aan het Ministerie van Justitie. Voorts heeft hij verklaard dat de burgemeesters bij hem lijsten zullen aanleveren van de mensen van wie zij bewezen achten dat zij in 2006 in hun gemeenten hebben verbleven waarbij zij ook zullen doorgeven welke mensen zich gemeld hebben voor wie zij geen verklaring hebben kunnen afgeven. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij andere bewijsmiddelen over het verblijf van een vreemdeling in Nederland niet zal accepteren (Handelingen II 2006-2007, nr. 78, blz. 4160 en 4182).
Uit het voorgaande volgt dat, indien een vreemdeling niet traceerbaar is voor de IND maar toch stelt ononderbroken in Nederland te hebben verbleven, hij zich bij de burgemeester van de gemeente waar hij feitelijk verblijft kan melden voor een verklaring over zijn verblijf in die gemeente.
Dat de staatssecretaris naast de burgemeestersverklaring geen andere bewijsmiddelen over het verblijf van een vreemdeling in Nederland accepteert, laat onverlet dat, wanneer een rechtsmiddel wordt aangewend tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling, in dat kader ook onregelmatigheden die zich zouden hebben voorgedaan in het traject ter verkrijging van een burgemeestersverklaring aan de orde kunnen worden gesteld.
2.3. De vreemdeling heeft op 10 december 2008 bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een aanbod op grond van de Regeling.
Bij brief van 21 januari 2009 heeft de staatssecretaris de vreemdeling meegedeeld dat hem geen aanbod wordt gedaan omdat hij niet vóór 1 april 2001 een asielaanvraag heeft ingediend.
Bij brief van 12 maart 2009 heeft de staatssecretaris de vreemdeling meegedeeld dat de informatie in de brief van 21 januari 2009 onjuist is en dat uit het dossier blijkt dat hij op 8 september 1993 een asielaanvraag heeft ingediend.
Bij besluit van 1 april 2009 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en zijn weigering een aanbod op grond van de Regeling te doen gehandhaafd, omdat een burgemeestersverklaring waaruit blijkt dat de vreemdeling sedert 1 april 2001 ononderbroken in Nederland verblijft, ontbreekt.
2.4. Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft het pardonloket in het leven geroepen, waar vreemdelingen zich ten behoeve van de afgifte van een burgemeestersverklaring konden melden. Indien een vreemdeling niet zelf kon aantonen dat hij voor 1 april 2001 een asielaanvraag had ingediend, werd door het pardonloket in de lijn van het tussen de staatssecretaris en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op 25 mei 2007 gesloten bestuursakkoord een melding niet doorgeleid, dan nadat door de IND was bevestigd dat de desbetreffende vreemdeling voor 1 april 2001 een asielaanvraag had ingediend.
Gelet op hetgeen de vreemdeling in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en op de ter zitting van de Afdeling door de gemachtigde van de vreemdeling daarop gegeven, gedetailleerde nadere toelichting, moet aannemelijk worden geacht dat de vreemdeling daadwerkelijk pogingen in het werk heeft gesteld om aan te tonen dat hij voor 1 april 2001 een asielaanvraag heeft ingediend, doch dat zijn melding niet is doorgeleid omdat de IND aanvankelijk de juistheid van de door de vreemdeling vergaarde informatie ten onrechte niet heeft bevestigd.
Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris ter onderbouwing van het niet ambtshalve doen van een aanbod niet kunnen volstaan met de constatering dat een burgemeestersverklaring ontbreekt. De rechtbank heeft mitsdien terecht geoordeeld dat het besluit van 1 april 2009 onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
De grieven falen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. De minister voor Immigratie en Asiel dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister voor Immigratie en Asiel een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. De Groot
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2010
210.
Verzonden: 25 november 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser