200907484/1/R3.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellant sub 3],
4. [appellant sub 4],
allen wonend te [woonplaats],
5. [appellanten sub 5], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 6 november 2008 heeft de raad van de gemeente Oisterwijk het bestemmingsplan "'t Lot/Camping de Boskant" vastgesteld.
Bij brief van 27 juli 2009, kenmerk 1471018/1566461, is door het college een schriftelijke mededeling gedaan aan de raad van de van rechtswege verleende goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen het besluit van rechtswege hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4], bij afzonderlijke brieven, bij de Raad van State ingekomen op 25 september 2009, en [appellanten sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben de raad en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Landgoed 't Lot B.V. en Camping de Boskant B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2010, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], allen in persoon en bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellant sub 4], vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, [appellanten sub 5], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, en het college, vertegenwoordigd door A.H.P. Bosmans, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen de raad, vertegenwoordigd door ing. F.J.M. Bergevoet, werkzaam bij de gemeente, Orion Projectontwikkeling, vertegenwoordigd door [directeur], en de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Landgoed 't Lot B.V. en Camping de Boskant B.V., vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en E.J. Jonkers.
2.1. Het plan is een partiële herziening van de bestemmingsplannen "Buitengebied deel Oisterwijk" en "Buitengebied deel Moergestel". Met het plan wordt beoogd een juridisch-planologisch kader te geven teneinde de realisatie van landgoed 't Lot en een uitbreiding van de camping de Boskant mogelijk te maken. Op het landgoed kunnen vier woningen worden gerealiseerd en op de camping twintig recreatiewoningen. Verder wordt een recreatieve poort mogelijk gemaakt, die plaats biedt aan parkeergelegenheid, een horecavoorziening en stallingsruimte voor de gebruikers van paardrijdroutes.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden onderzocht of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast dient er op toe te worden gezien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4]
2.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de thans aanwezige begrenzing in het plan ruimtelijk ondoorzichtig is en rechtsonzekerheid met zich brengt, nu de camping de Boskant planologisch wordt doorsneden.
2.3.1. Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
2.3.2. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de huidige planbegrenzing de grenzen van het recht of een goede ruimtelijke ordening te buiten gaat. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat de ruimtelijke en juridisch planologische uitstraling van de nieuwe ontwikkelingen niet te beoordelen zijn zonder dat de overige gronden van de camping in het plangebied zijn betrokken.
2.4. Voorts betogen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid. Volgens hen horen nieuwe landgoederen bij voorkeur in een overgangsgebied tussen stedelijk gebied en natuur te worden gerealiseerd en niet, zoals hier, in een landbouwenclave, omzoomd door bossen. Aan de in het beleid gestelde eisen voor compensatie met nieuwe natuur wordt volgens hen niet voldaan. De benodigde natuurcompensatie wordt niet behaald, omdat naast 6 ha in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) ook 1 ha aan bos vervalt door de uitbreiding van de camping. Bovendien stelt het beleid volgens hen dat maar drie wooneenheden worden toegestaan en niet vier landhuizen en twintig recreatieve woningen. De maatvoering van de recreatiewoningen is volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] evenmin in overeenstemming met het provinciaal beleid. Ook is er volgens hen niet voldaan aan de eis dat 90% van het landgoed openbaar toegankelijk moet zijn.
2.4.1. In de notitie "Rood voor groen, Nieuwe landgoederen in Brabant" (hierna: de notitie) is het provinciaal beleid weergegeven met betrekking tot nieuwe landgoederen in Noord-Brabant. Als locatie-eis geldt volgens de notitie onder meer dat de locatie grenst aan een bestaand natuurgebied en dat de locatie bij voorkeur in de periferie van het stedelijk gebied ligt. In dit geval wordt voldaan aan het criterium dat de locatie grenst aan een bestaand natuurgebied, nu de locatie grenst aan het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse bossen en vennen. Evenwel wordt niet voldaan aan het criterium dat de locatie in de periferie van het stedelijk gebied ligt. Uit de notitie volgt dat een initiatief bij voorkeur aan dit criterium voldoet, maar dat er situaties denkbaar zijn waarin dit niet het geval is. Volgens de notitie is het afwegen van negatieve en positieve effecten dan van belang en biedt maatwerk uitkomst. In dit geval is in de plantoelichting vermeld dat weliswaar niet aan het genoemde criterium wordt voldaan, maar is vervolgens een opsomming gegeven van de voordelen die de realisatie van dit landgoed met zich brengt, te weten onder meer het herkenbaar maken van het beekdal van de Rosep, het versterken van oude landschappelijke structuren en cultuurhistorisch waardevolle elementen en het aanbrengen van nieuwe landschapselementen. Deze voordelen hebben de raad kennelijk doen besluiten het landgoed toe te staan, ook al wordt niet voldaan aan het criterium dat de locatie is gelegen in de stedelijke periferie. Gelet op hetgeen hierover in de notitie is vermeld, is daarmee evenwel niet in strijd met de notitie gehandeld. Het betoog faalt.
2.4.2. Ten aanzien van de natuurcompensatie is in de notitie vermeld dat bij landgoederen groter dan 15 ha tenminste 7,5 ha nieuwe natuur gerealiseerd dient te worden, in welk geval er drie wooneenheden zijn toegestaan. Elke 2,5 ha extra nieuwe natuur levert volgens de notitie één extra wooneenheid op.
2.4.3. In dit geval is sprake van een landgoed groter dan 15 hectare. In de plantoelichting is vermeld dat een oppervlakte van 17,49 ha nieuwe natuur wordt aangelegd buiten de EHS. De aanleg van 10 ha nieuwe natuur is daarbij nodig voor de realisatie van het landgoed met vier woningen en de aanleg van 3,83 ha is vereist als compensatie voor de uitbreiding van de camping in de Groene Hoofdstructuur (hierna: GHS). Uit de door de raad gegeven berekening komt naar voren dat is voldaan aan compensatie van nieuwe natuur voor vier wooneenheden en de uitbreiding van de camping. De Afdeling heeft geen reden aan de juistheid van deze berekening te twijfelen. Dat de cijfers ten aanzien van het aantal ha nieuwe natuur niet juist zijn, hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt. Het betoog faalt.
2.4.4. Ten aanzien van de maatvoering geldt volgens provinciaal beleid voor recreatiewoningen een maximale inhoudsmaat van 200 m³, tenzij het gaat om verzekerde bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen. In dat geval mag de inhoudsmaat vergroot worden tot 600 m³. In het plan wordt de realisatie van 20 recreatiewoningen mogelijk gemaakt. Ingevolge artikel 8, derde lid, aanhef en onder f, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, bedraagt de inhoud van de recreatiewoning maximaal 600 m3 per woning. Gelet op het bepaalde in artikel 8 van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de uitleg van "recreatiewoning" bij de begripsbepalingen, voor zover hier van belang, zijn deze woningen bestemd voor tijdelijk verblijf door steeds wisselende personen of groepen van personen die elders hun hoofdverblijf hebben. Daarmee is permanente bewoning uitgesloten. Verder komt uit de stukken naar voren dat de exploitant van het landgoed een overeenkomst heeft gesloten met de gemeente waarbij is bepaald dat recreatiewoningen uitsluitend als zodanig gebruikt mogen worden en uitsluitend bedrijfsmatig geëxploiteerd mogen worden. De Afdeling acht de bedrijfmatige exploitatie met deze privaatrechtelijke overeenkomst voldoende verzekerd en neemt daarbij in aanmerking dat uit het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat bij niet naleving van die overeenkomst hoge boetes zullen gelden. Het betoog faalt.
2.4.5. Er dient een ruime openstelling - de Natuurschoonwet geeft aan 90% - van het landgoed te zijn door paden en wegen het gehele jaar toegankelijk te maken voor wandelaars, aldus de notitie. De Afdeling onderschrijft het standpunt van de raad dat het bedoelde percentage van 90 niet als eis, maar als richtlijn geldt. In de notitie staat enkel in algemene bewoordingen dat er sprake dient te zijn van een ruime openstelling. Naar het genoemde percentage wordt slechts in algemene zin verwezen en dit wordt niet als harde norm gesteld. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de openstelling voor, zoals in dit geval, ongeveer 84%, strijdig met het provinciale beleid moet worden geacht. Dat dit percentage niet wordt gehaald, is door [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt. Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen voor significante nadelige effecten voor het aangrenzende Natura 2000-gebied. Niet is gebleken dat er een deugdelijke inventarisatie van kwetsbare habitats, beschermde planten en dieren is gemaakt. Ook is onvoldoende duidelijk of de benodigde ontheffingen op grond van de Flora- en Faunawet (hierna: Ffw) kunnen worden verkregen.
2.5.1. Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse bossen en vennen. Om die reden is er door Bureau Meervelt een "Habitattoets Landgoedontwikkeling 't Lot" van 2 juni 2007 opgesteld. De conclusie van dat rapport is dat uitgesloten wordt dat de geplande ontwikkelingen de natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten en dat de geplande ontwikkelingen niet leiden tot verslechtering van kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel de verstoring van soorten. Een significant negatief effect op de voor het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse bossen en vennen opgestelde instandhoudingsdoelstellingen is niet aan de orde, aldus het rapport. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] in dit kader hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming dan wel de juistheid van de daarin getrokken conclusies.
2.5.2. De vragen of voor de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel eerst aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had mogen vaststellen en het college het plan niet had mogen goedkeuren, indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.5.3. In het kader van de Ffw is door Grontmij een "Locatieonderzoek natuurwaarden Landgoed 't Lot" van 25 januari 2005 uitgevoerd. Na een inventarisatie van flora en fauna is geconcludeerd dat er binnen het plangebied één beschermde plantensoort voorkomt, dat er diverse algemene vogelsoorten broeden, dat het plangebied mogelijk de vaste rust- en verblijfplaats is van vijf vleermuissoorten en het actuele leefgebied van vijftien algemene grondgebonden soorten zoogdiersoorten, vier algemene amfibieënsoorten, één beschermde reptielsoort en mogelijk één beschermde vissoort. Hoewel in dit - letterlijk in de plantoelichting overgenomen - advies is aangegeven dat ten behoeve van verdere planontwikkeling van het landgoed 't Lot verdere stappen noodzakelijk zijn met betrekking tot inventarisatie, een uitwerking van het compensatiebeginsel en het aanvragen van een ontheffing als bedoeld in de Ffw, biedt dit rapport geen uitsluitsel over de vraag voor welke diersoorten ontheffing als bedoeld in de Ffw benodigd is en zo ja, of deze kan worden verkregen. Ter zitting is door de raad onbetwist verklaard dat er geen ontheffingen benodigd zijn. Daarmee is naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk dat de Ffw aan verwezenlijking van het voorliggende plan niet in de weg staat. Het betoog faalt.
2.6. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische bedrijven die zijn gevestigd op de Zandstraat 20 onderscheidenlijk 24 worden beperkt.
2.6.1. Niet in geschil is dat de bedrijven aan de Zandstraat 20 en 24 na de verwezenlijking van het plan zullen blijven voldoen aan de in de Wet geurhinder en veehouderij gestelde eisen. Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat het plan een onaanvaardbare belemmering oplevert voor de ontwikkeling van evenbedoelde bedrijven. Het betoog faalt.
2.7. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen voor verkeersoverlast aangezien het plan de particuliere bewoning van de landhuizen onvoldoende waarborgt en het plan onvoldoende voorziet in ontsluiting van het plangebied. Bedrijfsmatig gebruik is niet uit te sluiten, wat een verkeersaantrekkende werking kan hebben. Dit brengt tevens geluidhinder en stank- en stofoverlast met zich. De Zandstraat is niet berekend op zulk verkeer. Verder vrezen zij dat het pad tegenover Zandstraat 20a met de aanduiding nooduitgang voor andere doeleinden zal worden gebruikt, zoals als ontsluiting van de camping naar de Zandstraat.
2.7.1. Gelet op het bepaalde in artikel 6, onder 1 en onder 7, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de voor "Landgoed wonen" bestemde gronden bestemd voor de bouw van een woning (landhuis) en de uitoefening van een aan huis gebonden beroep. Gebruik voor bedrijfsdoeleinden, behoudens de uitoefening van een aan huis gebonden beroep en behoudens de vrijstelling voor een ander dan een aan huisgebonden beroep, is verboden. Ingevolge artikel 6, onder 8, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 1 teneinde de uitoefening van een ander beroep dan een aan huis gebonden beroep te kunnen toestaan, met inachtneming van de bepaling dat de uitoefening van het beroep zich in zijn effecten op de omgeving niet mag onderscheiden van wat bij een aan huis gebonden beroep gebruikelijk is, waarbij met name gelet wordt op de hinder voor het woonmilieu, de invloed op de afwikkeling van het verkeer en de parkeerbalans. Gelet op het vorenstaande alsmede gezien de wijze waarop het plangebied blijkens de plankaart wordt ontsloten en de ter zake uitgevoerde onderzoeken ten aanzien van luchtkwaliteit en akoestiek, ziet de Afdeling in het door [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gestelde geen aanleiding voor het oordeel dat de ontsluiting van het plan onvoldoende geregeld is dan wel dat een en ander een onaanvaardbare woon- en leefsituatie voor hen met zich brengt. Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beoogd hebben te stellen dat het hiervoor genoemde verbod op gebruik voor bedrijfsdoeleinden niet zal worden gehandhaafd, overweegt de Afdeling dat dit een handhavingskwestie betreft die bij de beoordeling van onderhavig goedkeuringsbesluit niet aan de orde kan komen. Het betoog faalt.
Ten aanzien van het door [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bedoelde pad tegenover Zandstraat 20a overweegt de Afdeling dat op de plankaart ter plaatse de aanduiding "nooduitgang" is aangebracht, bij een strook grond waarop de bestemming "Natuurgebied bos" is gelegd. Ingevolge artikel 4, onder 1, aanhef en onder g, van de planvoorschriften zijn gronden met deze bestemming bestemd voor nooduitgang ter plaatse van de aanduiding hiervoor op de plankaart. Nu ingevolge artikel 1, aanhef en onder 35, van de planvoorschriften het begrip "nooduitgang" is gedefinieerd als uitgang, niet in gebruik voor gasten of passanten van de camping en/of landgoed, maar slechts te gebruiken in het geval van calamiteiten, is naar het oordeel van de Afdeling het toegestane gebruik van deze uitgang afdoende zekergesteld. Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen voor gebruik van de nooduitgang dat niet is toegestaan, betreft dit een handhavingskwestie die bij de beoordeling van onderhavig goedkeuringsbesluit niet aan de orde kan komen Het betoog faalt.
2.8. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast ten gevolge van de voorziene uitbreiding van de camping, nu hun woningen aan de overkant van de Zandstraat zijn gelegen en dus op korte afstand van de uitbreiding.
2.8.1. Op zich is aannemelijk dat het plan een verslechtering van het woon- en leefklimaat met zich brengt in de vorm van geluidhinder en beperking van het bestaande uitzicht. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan echter geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Er bestaat geen recht op een blijvend uitzicht. Verder is gelet op met name de afstand van meer dan 60 m tussen bedoelde uitbreiding en de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] alsmede de tussenliggende gronden waarop de bestemming "Natuurgebied bos" is voorzien, aannemelijk dat de verslechtering van het woon- en leefklimaat, waaronder de toename van geluidhinder, niet zodanig zal zijn dat bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen groter gewicht kon worden toegekend aan de belangen die zijn gediend met de ontwikkeling van het plan. Het betoog faalt.
2.9. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betwijfelen de financiële haalbaarheid van het plan.
2.9.1. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de raad en in navolging daarvan het college zich niet op het standpunt hebben mogen stellen dat, waar het plan geheel stoelt op particulier initiatief en de ervaringen uit de omgeving leren dat er vraag is naar woningen als voorzien in het plangebied, de financiële haalbaarheid voldoende verzekerd is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] niet aannemelijk hebben gemaakt dat niet van die ervaringen mocht worden uitgaan. Ook anderszins is de Afdeling niet gebleken dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. Het betoog faalt.
2.10. Ten slotte vrezen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voor een waardevermindering van hun huizen.
2.10.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betreft, ziet de Afdeling, gelet op het hiervoor overwogene, geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 5]
2.12. [appellanten sub 5] betogen dat zij parkeeroverlast verwachten op de Doesen, nu in het centrale gebied onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien. De verwachting is dan ook dat bezoekers de grote parkeerplaats zullen mijden en elders in het gebied zullen parkeren. Verder is het zandpad de Doesen niet geschikt als ontsluiting. Het is een smalle zandweg waar keren niet mogelijk is, zeker niet indien er geparkeerd wordt.
2.12.1. Het plan voorziet in de aanleg van 214 parkeerplaatsen, waarvan naar verwachting 60 door de bezoekers van de camping zullen worden gebruikt. Gelet op het ten behoeve van andere bezoekers resterende aantal parkeerplaatsen, mede bezien in relatie tot de grootte van het plangebied en de omgeving, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad dit aantal niet afdoende heeft kunnen achten. Voorts acht de Afdeling het standpunt van de raad dat verwacht wordt dat de meeste bezoekers die het natuurgebied willen bezoeken op het parkeerterrein zullen parkeren, omdat vanuit die plek routes zullen lopen en hier een horecagelegenheid is, aannemelijk. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat zich bij de fiets- en wandelingang aan de Doesen onaanvaardbare situaties zullen voordoen. Overigens heeft de raad aangegeven de nodige maatregelen te zullen treffen, mocht de door [appellanten sub 5] bedoelde overlast toch optreden. Het betoog faalt.
2.13. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 5] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening behoefde te worden geacht dan wel anderszins in strijd is met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010