ECLI:NL:RVS:2010:BO5747

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905310/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Gemeentewerf, Brandweerkazerne en Milieustraat te Haaren

Op 28 mei 2009 heeft de raad van de gemeente Haaren het bestemmingsplan "Gemeentewerf, Brandweerkazerne, Milieustraat" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben vier appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve locaties voor de gemeentewerf, milieustraat en brandweerkazerne. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 oktober 2010 behandeld. De appellanten stellen dat de gekozen locatie in het buitengebied niet geschikt is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, verkeersafwikkeling en luchtkwaliteit. De raad heeft echter betoogd dat de gekozen locatie goed bereikbaar is en dat er voldoende ruimte is voor de beoogde voorzieningen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad bij de keuze van de bestemming beoordelingsvrijheid heeft en dat de voor- en nadelen van alternatieven in de afweging zijn meegenomen. De Afdeling heeft echter ook vastgesteld dat het besluit van de raad in strijd is met de Wet milieubeheer, omdat de luchtkwaliteitsnormen niet zijn nageleefd. De beroepen van de appellanten zijn gegrond verklaard, en het besluit van de raad is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellant 1.

Uitspraak

200905310/1/R3.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Haaren,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Gemeentewerf, Brandweerkazerne, Milieustraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2009, [appellant sub 2] per faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, [appellant sub 3] per faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, en [appellant sub 4] per faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 13 augustus 2009.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en de raad hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, [appellant sub 2], [appellant sub 4] en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Verouden en ing. P. Peters, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een milieustraat, een gemeentewerf en een brandweerkazerne op de gronden aan de Helvoirtseweg te Haaren, ter hoogte van de Kantstraat.
Locatiekeuze
2.2. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de keuze van de raad om een gemeentewerf, een milieustraat en een brandweerkazerne op de onderhavige locatie in het buitengebied te realiseren. Hij betoogt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar alternatieve locaties, zoals een locatie op een bedrijventerrein. Hiertoe voert hij aan dat in het alternatievenonderzoek van 19 januari 2005 uitsluitend is gekeken naar locaties op bestaande en te ontwikkelen bedrijventerreinen waarvan de ongeschiktheid op voorhand al vaststond, onder meer vanwege het gebrek aan ruimte. Daarnaast is een locatie ten noorden van de N65 zonder nadere motivering als ongeschikt aangemerkt. Van een locatie ten zuiden van de N65 ontbreekt in het onderzoek een duidelijke begrenzing en daarnaast is niet duidelijk gemaakt waarom de vestiging van een brandweerkazerne daar niet mogelijk is. Verder is volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet gekeken naar de inpasbaarheid van een gemeentewerf, een milieustraat en een brandweerkazerne op langere termijn, binnen de toekomstige stedelijke ontwikkelingsrichtingen.
2.2.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In hoofdstuk 4 van de plantoelichting zijn de resultaten opgenomen van vier onderzoeken waarop de raad zijn keuze voor de huidige locatie van het plangebied heeft gebaseerd. Deze onderzoeken betreffen het locatieonderzoek en quickscan "Milieustraat/gemeentewerf" van SAB van 19 januari 2005, het onderzoek "Opgeruimd landschap" van de gemeente Haren van 19 april 2005, de quickscan locatieonderzoek "Onderbouwing van de locatiekeuze" van SAB uit 2006, en het onderzoeksrapport "Adviesrapportage opties toekomstige milieustraat" van de gemeente Haaren van 13 september 2006. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat locaties op bestaande bedrijventerreinen 't Hopveld te Haaren, Industrieweg te Helvoirt en Broxven te Esch niet de voorkeur verdienen, omdat daar onvoldoende ruimte beschikbaar is voor de vestiging van een milieustraat en een gemeentewerf. De gebieden die in de gemeentelijke "Structuurvisie Plus gemeente Haaren" (hierna: de Structuurvisie) zijn aangewezen als toekomstige bedrijventerreinen, 't Hopveld II en de punt ten noorden van de N65, waar zich de door [appellant sub 1] bedoelde locatie bevindt, zijn als ongeschikt aangemerkt vanwege de ligging ervan nabij woningen onderscheidenlijk de beperkte ontsluitingsmogelijkheden. Wat betreft de zone ten zuiden van de N65 zijn in het bovenvermelde onderzoek "Milieustraat/gemeentewerf" zeven locaties onderzocht die in deze zone liggen, in het gebied dat ruwweg wordt begrensd door de Gestelstraat, Antwerpse Baan, de N65 en de Molenstraat. Volgens het onderzoek is de vestiging van een brandweerkazerne op deze locaties niet mogelijk vanwege te lange aanrijtijden. De vestiging van een gemeentewerf en een milieustraat stuit op onder meer bezwaren van landschappelijke aard, een gebrek aan ruimte, en beperkte mogelijkheden voor een verkeersveilige entree. De raad heeft de keuze voor de onderhavige locatie gemaakt vanwege de centrale en goed bereikbare ligging, de beschikbare ruimte voor zowel een milieustraat, een gemeentewerf als een brandweerkazerne en de mogelijkheid om een goede landschappelijke inpassing te verwezenlijken.
In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad onvoldoende alternatieve locaties bij zijn onderzoek heeft betrokken, noch voor het oordeel dat de onderzoeken naar alternatieve locaties ondeugdelijk of onvoldoende onderbouwd zijn. Gelet op het vorenstaande en gezien de nadelen van de andere locaties, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad onvoldoende de voor- en nadelen van alternatieven in de afweging van belangen heeft betrokken.
Relatie met de voorgenomen uitbreiding bedrijventerrein 't Hopveld
2.3. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de raad de met het voorliggende plan mogelijk gemaakte voorzieningen en de voorgenomen uitbreiding van bedrijventerrein 't Hopveld in één bestemmingsplan had moeten opnemen. Door deze ontwikkelingen in afzonderlijke bestemmingsplannen neer te leggen, kunnen de negatieve gevolgen van beide plannen voor de omwonenden niet integraal worden beschouwd. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4] is nu bij de beoordeling van de gevolgen van dit plan voor het woon- en leefklimaat, de verkeersbelasting en de luchtkwaliteit ten onrechte geen rekening gehouden met de voorgenomen uitbreiding van bedrijventerrein 't Hopveld.
2.3.1. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe wordt overwogen dat tussen de ontwikkeling van een gemeentewerf, een milieustraat en een brandweerkazerne enerzijds en de voorgenomen uitbreiding van bedrijventerrein 't Hopveld anderzijds niet een zodanige samenhang bestaat dat zij in één bestemmingsplan moeten worden opgenomen.
2.3.2. De Afdeling ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de beoordeling van dit plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de voorgenomen uitbreiding van bedrijventerrein 't Hopveld, aangezien over het bestemmingsplan dat voorziet in die uitbreiding ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen concrete besluitvorming had plaatsgevonden. Ook heeft de raad ter zitting gesteld dat in de procedure voor de totstandkoming van dat bestemmingsplan rekening wordt gehouden met een cumulatie van de gevolgen van beide ontwikkelingen. Bezwaren van [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] die daarop betrekking hebben, kunnen in de procedure omtrent dat plan aan de orde komen.
Rijksbeleid en provinciaal beleid
2.4. [appellant sub 2] betoogt dat het plan in strijd is met het rijksbeleid dat is neergelegd in de Nota Ruimte, vanwege de ligging van het plangebied in het nationaal landschap 'Het Groene Woud'. Ook is het plan volgens [appellant sub 2] in strijd met het aanvullende beleid van de minister van Infrastructuur en Milieu (voorheen: Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) op grond waarvan verdere verrommeling van de openbare ruimte moet worden voorkomen. [appellant sub 1] stelt dat het plan in strijd is met het provinciale beleid dat is neergelegd in de "Interimstructuurvisie Noord-Brabant, Brabant in Ontwikkeling" (hierna: de Interimstructuurvisie), de "Paraplunota ruimtelijke ordening", het "Reconstructieplan Meijerij" en het "Uitwerkingsplan Boxtel, Haaren en Sint Michielsgestel". Hiertoe voert [appellant sub 1] aan dat het provinciaal beleid de vestiging van een milieustraat, een gemeentewerf en een brandweerkazerne in het buitengebied niet toestaat.
2.4.1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet gebonden aan beleid van het Rijk en de provincie dat is opgenomen in structuurvisies of in andere beleidsdocumenten. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
2.4.2. De Nota Ruimte, een planologische kernbeslissing als bedoeld artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), en de Interimstructuurvisie, een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO, worden ingevolge artikel 9.1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wro gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 onderscheidenlijk artikel 2.2 van de Wro.
Ingevolge artikel 9.1.2, tweede en vierde lid, van de Invoeringswet Wro blijft de WRO van toepassing op een planologische kernbeslissing als bedoeld artikel 2a van de WRO en een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO en houden deze plannen het rechtsgevolg dat zij onder de WRO hadden. Uit de artikelen 2a en 4a van de WRO volgt dat deze plannen, behoudens indien sprake is van een daarin opgenomen concrete beleidsbeslissing, niet rechtstreeks bindend zijn voor het gemeentebestuur bij de vaststelling van een ruimtelijk plan.
De Nota Ruimte en de Interimstructuurvisie bevatten geen concrete beleidsbeslissingen. Ook de overige, door [appellant sub 1] bedoelde stukken met betrekking tot rijks- en provinciaal beleid bevatten, voor zover hier van belang, geen de raad bindende elementen.
2.4.3. De raad stelt dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan rekening is gehouden met het door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] genoemde beleid van het Rijk en de provincie. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat dit onjuist is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het plan een brede groenstrook is opgenomen waardoor het plan landschappelijk kan worden ingepast. Voorts wordt in aanmerking genomen dat in paragraaf 4 van de plantoelichting is vermeld dat de raad een afwijking van het provinciaal beleid, op grond waarvan de vestiging van niet-agrarische functies in het buitengebied niet is toegestaan, wenselijk acht omdat zich binnen het stedelijk gebied van de gemeente Haaren geen geschikte locaties bevinden voor de vestiging van een gemeentewerf, een milieustraat en een brandweerkazerne op één perceel. Ook heeft het provinciebestuur te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan. Het plangebied zal bij de herziening van het uitwerkingsplan Boxtel, Haaren en Sint Michielsgestel als bestaand stedelijk gebied worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] genoemde beleid onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken.
Gemeentelijk beleid
2.5. [appellant sub 1] betoogt dat het plan is strijd is met de gemeentelijke Structuurvisie.
2.5.1. Met de vaststelling van het plan wordt in afwijking van de als gemeentelijk beleid geldende Structuurvisie de vestiging mogelijk gemaakt van een milieustraat, een gemeentewerf en een brandweerkazerne buiten de rode bebouwingscontour die in de Structuurvisie om de kern van Haaren is gelegd. De raad heeft in dit verband evenwel gewezen op vier onderzoeken waaruit naar voren is gekomen, zoals weergegeven in overweging 2.2.1, dat geen reële alternatieve vestigingsplaatsen voor deze voorzieningen aanwezig zijn binnen de rode contour. Nu de raad de gekozen locatie uitvoerig heeft gemotiveerd en bovendien ter plaatse voorheen ook bebouwing aanwezig was, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van de Structuurvisie heeft mogen afwijken.
Landschappelijke inpassing
2.6. Volgens [appellant sub 1] is de landschappelijke inpassing van de milieustraat, de gemeentewerf en de brandweerkazerne onvoldoende gewaarborgd. In dit verband stelt hij dat de aanleg van een talud onzeker is, omdat daarvoor onder omstandigheden een aanlegvergunning is vereist.
2.6.1. Volgens de plantoelichting zal de noodzakelijke bebouwing deels van een groene afscheiding worden voorzien. In het plangebied is hiertoe aan de gronden rondom de beoogde bebouwing de bestemming "Groen (G)" toegekend. In artikel 3, lid 3.1, van de planregels is bepaald dat de voor "Groen (G)" aangewezen gronden zijn bestemd voor houtwallen en andere beplantingselementen, het behoud en bescherming van de landschappelijke inpassing, water, waterlopen en waterretentie, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ingevolge lid 3.3.3, aanhef en onder c, van deze planregel is een aanlegvergunning niet vereist voor de realisatie van een talud, mits hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, houtwallen en andere beplantingselementen. Nu ter zitting is komen vast te staan dat van wallen en elementen als hiervoor bedoeld geen sprake is, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat onvoldoende is gewaarborgd dat een talud kan worden aangelegd.
Verkeersafwikkeling
2.7. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat het plan zal leiden tot een forse toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied, terwijl de bestaande wegen hier niet op zijn berekend. Zij vrezen met name dat de verkeerstoename zal leiden tot verkeersonveilige situaties op de Kantstraat. Hiertoe voert [appellant sub 1] aan dat auto's elkaar alleen via de berm kunnen passeren in de Kantstraat, wat het gevaar meebrengt dat zij hun lading verliezen. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] vrezen daarnaast voor verkeersonveilige situaties op de Oude Baan. Voorts vrezen [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] dat files zullen ontstaan door de wachttijden bij de ingang van de milieustraat. [appellant sub 1] wijst in dit verband op de milieuvergunning die is verleend voor de milieustraat, waarin rekening wordt gehouden met filevorming. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat maatregelen moeten worden genomen om opstoppingen te voorkomen.
2.7.1. Volgens de raad is de capaciteit van de Helvoirtseweg en van de Kantstraat voldoende om de verkeerstoename vanwege het plan te kunnen verwerken. Het deel van het plangebied dat bestemd is voor de brandweerkazerne zal alleen worden ontsloten op de Helvoirtseweg en er zullen maatregelen worden getroffen om te bevorderen dat het verkeer van en naar de milieustraat via de Helvoirtseweg in plaats van via de Kantstraat zal rijden. Hiertoe wordt onder meer het deel van de Kantstraat ter hoogte van de ingang van de milieustraat tot aan de Kantstraat verbreed. Ook zal er, aldus de raad, voor worden zorggedragen dat met name de 'eigen' vrachtwagens van en naar de gemeentewerf via de Helvoirtseweg gaan rijden, terwijl ook een extra openstelling van de milieustraat op de dinsdag tot de mogelijkheden behoort. De raad brengt daarnaast naar voren dat het plangebied voldoende opstelruimte voor auto's en aanhangers biedt om filevorming buiten het plangebied te voorkomen.
2.7.2. Volgens het deskundigenbericht wordt het plangebied via het noordelijke gedeelte van de Kantstraat ontsloten op de Helvoirtseweg, die één van de belangrijkste ontsluitingswegen in de omgeving is. Daarnaast zal het verkeer van en naar de milieustraat gebruik maken van de Kantstraat.
In het deskundigenbericht wordt uitgegaan van een toename van het weekdaggemiddelde per etmaal van 234 verkeersbewegingen, uitgaande van de cijfers die ten grondslag liggen aan het akoestisch rapport "Gemeente Haaren, Akoestisch onderzoek Wet milieubeheer - GMB locatie" van Schoonderbeek en Partners Advies B.V. van 29 april 2009. Als uitgangspunt in het onderzoek is genomen dat het verkeer van en naar het plangebied wordt ontsloten via de Kantstraat op de Helvoirtseweg. De capaciteit van de Helvoirtseweg is volgens het deskundigenbericht voldoende om de verkeerstoename ten gevolge van het plan, waaronder begrepen de piek van 820 verkeersbewegingen van en naar de milieustraat op zaterdag, te kunnen verwerken. De Kantstraat zal door de bewoners van het noordwestelijke deel van Haaren en de bewoners van Biezenmortel worden gebruikt om in de richting van Helvoirt en naar de milieustraat te rijden. Het gedeelte van de Kantstraat tussen de Oude Baan en de Helvoirtseweg is 3,5 m breed en is daarom niet geschikt voor grote aantallen verkeersbewegingen. Naar verwachting zal de verkeerstoename op de Kantstraat evenwel niet grote aantallen betreffen, aldus het deskundigenbericht. Als slotconclusie wordt in het deskundigenbericht gesteld dat gezien de te verwachten aantallen voertuigen van en naar het plangebied, gezien de bestaande verkeersstructuur in de omgeving en gezien de aanwezige opstelmogelijkheden binnen het plangebied voor bezoekers van de milieustraat, het niet aannemelijk is dat de afwikkeling van het verkeer van en naar het plangebied tot verkeersproblemen aanleiding zal geven.
2.7.3. [appellant sub 2] en [appellant sub 4] stellen in hun reacties op het deskundigenbericht dat het verkeer op de Kantstraat aanzienlijk is, omdat deze weg fungeert als ontsluitingsweg voor het verkeer uit de woonwijken Wijngaert I en II en wordt gebruikt als sluiproute van en naar de bedrijventerreinen in Oisterwijk. Ook maakt volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 4] steeds meer vrachtverkeer gebruik van de Kantstraat. [appellant sub 1] voegt hieraan toe dat, anders dan voorheen werd aangenomen, vooralsnog de dinsdag geen openingsdag voor de milieustraat zal zijn, waardoor het verkeer op andere dagen intensiever zal zijn. Voorts stelt [appellant sub 1] dat niet het akoestisch rapport van 29 april 2009 aan de besluitvorming over dit plan ten grondslag heeft gelegen, maar het akoestisch onderzoek "Gemeente Haaren, Akoestisch onderzoek Wet milieubeheer - GMB locatie" van Schoonderbeek en Partners Advies B.V. van 19 november 2008. Het rapport van 29 april 2009 kan daarom in deze procedure geen rol spelen, aldus [appellant sub 1].
2.7.4. Naar het oordeel van de Afdeling verschillen de verkeersintensiteiten die ten grondslag liggen aan het akoestisch onderzoek van 19 november 2008 en het akoestisch onderzoek van 29 april 2009 niet wezenlijk van elkaar. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de deskundige getrokken conclusie dat de toename van het verkeer vanwege het plan op de Helvoirtseweg niet zal leiden tot verkeersproblemen.
Daarnaast acht de Afdeling aannemelijk dat het merendeel van het verkeer van en naar het plangebied gebruik zal maken van de Helvoirtseweg gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Haaren, Biezenmortel, Helvoirt en Esch en de functie van de Helvoirtseweg als belangrijke ontsluitingsweg van de omgeving. Dat een gedeelte van het verkeer van en naar de milieustraat gebruik zal maken van de Kantstraat valt op voorhand niet uit te sluiten, maar gelet op de conclusie in het deskundigenbericht dat het bij de verkeerstoename op de Kantstraat niet om grote aantallen gaat, alsmede gezien de omstandigheid dat het plan voorziet in een verbreding van de Kantstraat aan de noordzijde en dat de openingstijden van de milieustraat en gemeentewerf niet zullen samenvallen met de ochtend- en avondspits van het reguliere verkeer, heeft de raad zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat geen verkeersproblemen op de Kantstraat te verwachten zijn. Daarbij wordt voorts in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat momenteel verkeersproblemen bestaan met autoverkeer op de Kantstraat. De Afdeling acht het daarnaast niet aannemelijk dat een wijziging in de openingstijden van de milieustraat, dan wel het verkeer van en naar de door [appellant sub 2] en [appellant sub 4] genoemde woonwijk en bedrijventerrein zal leiden tot dusdanig meer verkeersbewegingen dat alsnog onaanvaardbare verkeersoverlast zal ontstaan.
De vrees van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voor verkeersonveilige situaties op de Oude Baan acht de Afdeling ongegrond, gezien de wegenstructuur en de conclusie in het deskundigenrapport dat het verkeer van en naar het plangebied gebruik zal maken van de Helvoirtseweg en de Kantstraat.
2.7.5. In het deskundigenbericht staat dat het plangebied waar de milieustraat is voorzien zo kan worden ingericht dat het voldoende ruimte biedt aan 50 wachtende auto's, waarvan één derde een aanhanger heeft. Deze ruimte kan indien nodig worden vergroot door de wachtende auto's via de gemeentewerf naar de milieustraat te leiden. Volgens het deskundigenbericht biedt het plangebied voldoende ruimte om filevorming op de openbare weg te voorkomen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] niet aannemelijk gemaakt dat hun vrees voor filevorming op de openbare weg ondanks de ruimte binnen het plangebied voor wachtende auto's gegrond is.
Woon- en leefklimaat
2.8. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de verkeerstoename zal leiden tot geluidhinder en stankoverlast. Ook vrezen zij voor geluidsoverlast van de activiteiten die binnen het plangebied zullen worden uitgeoefend. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de opslag van afval, met name van gras en bladafval, bij de milieustraat en de gemeentewerf zal leiden tot stankoverlast. Daarnaast vreest hij voor overlast van ongedierte, met name vanwege de combinatie van de opslag van afval en de retentievijvers op het terrein. Ook voert hij aan dat zijn uitzicht wordt aangetast.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeerstoename niet zal leiden tot geluidsoverlast. Daarnaast brengt de raad naar voren dat wordt voldaan aan de afstanden die in de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) worden aanbevolen tussen een milieustraat, een gemeentewerf en een brandweerkazerne enerzijds en woningen anderzijds.
2.8.2. In het deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat gezien het akoestisch onderzoek van 19 april 2009 geen sprake zal zijn van geluidhinder vanwege de activiteiten binnen het plangebied dan wel vanwege de verkeersbewegingen van en naar het plangebied.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. In het betoog van [appellant sub 1] dat niet het akoestisch onderzoek van 19 april 2009, maar het akoestisch onderzoek van 28 november 2008 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat bij de beoordeling van het bestreden besluit niet van de conclusie uit het deskundigenbericht kan worden uitgegaan, aangezien de conclusies van beide akoestische onderzoeken niet wezenlijk van elkaar verschillen.
Daarnaast wordt in de VNG-Brochure ter voorkoming van stankoverlast een afstand van 30 m aanbevolen tussen een gemeentewerf annex afval-inzameldepot en een rustige woonwijk. De afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en het plandeel waar de milieustraat wordt gerealiseerd bedraagt circa 60 m, die van de overige appellanten minimaal 320 m. Gezien deze afstanden en gelet op de inmiddels verleende milieuvergunning waaruit volgt dat geen op- of overslag zal plaatsvinden van groente- en fruitafval, valt volgens het deskundigenbericht geen stankoverlast of overlast van ongedierte te verwachten. Daarnaast liggen een groenstrook en een onverharde weg tussen de woning van [appellant sub 1] en de milieustraat. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn vrees voor overlast gegrond is.
Niet kan worden ontkend dat het uitzicht van [appellant sub 1] zal worden aangetast door de bouw van een milieustraat, een gemeentewerf en een brandweerkazerne. Aan de maatschappelijke belangen die worden gediend met de uitvoering van het plan heeft de raad evenwel in redelijkheid meer gewicht mogen toekennen dan aan het belang dat [appellant sub 1] heeft bij het behoud van zijn uitzicht.
In het door [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] gestelde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de vestiging van een milieustraat, een gemeentewerf en een brandweerkazerne zal leiden tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Flora en fauna
2.9. [appellant sub 1] voert aan dat het ecologisch onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in het plangebied niet meer behelst dan een quickscan. Een quickscan kan volgens hem niet worden aangemerkt als een uitgebreid en gedegen onderzoek. [appellant sub 1] wijst erop dat in de quickscan staat dat het uitdrukkelijk niet de status heeft van een volledige veldinventarisatie en dat het kilometerhok waarin het plangebied zich bevindt slecht is onderzocht. [appellant sub 1] merkt op dat hem bekend is dat in het gebied waarin het plangebied is gelegen de steenuil en de groene en bonte specht voorkomen. Daarnaast heeft de quickscan ten onrechte geen betrekking op een weiland dat later aan het plangebied is toegevoegd.
2.9.1. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de effecten van het plan op beschermde natuurwaarden. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Quickscan flora & fauna" van SAB van 13 april 2006. Volgens het rapport bestaat het plangebied uit bebouwing en in agrarisch gebruik zijnde grond, waarvan het gras kort is afgegraasd. Gezien de graasdruk en het gebruik zijn beschermde planten niet te verwachten. Voorts ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor de verwachting dat andere soorten dan algemeen voorkomende dieren, waarvoor geen ontheffingsplicht als bedoeld in de Flora- en faunawet geldt, in het plangebied te verwachten zijn. Uit de vermelding van bronnen in bijlage 1 van het rapport volgt dat voor het onderzoek gebruik is gemaakt van diverse bronnen naast het kilometerhok. Daarnaast is een veldbezoek afgelegd.
In hetgeen [appellant sub 1] heeft gesteld, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar de in het plangebied aanwezige natuurwaarden. Dat de quickscan geen betrekking heeft op het gedeelte van het plangebied dat na het uitbrengen van het rapport door het gemeentebestuur is aangekocht, leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe wordt overwogen dat dit deel van het plangebied eveneens een open weiland betreft dat agrarisch in gebruik is en dat het direct grenst aan het eerder onderzochte terrein. Derhalve is niet aannemelijk dat het uitbreiden van het onderzoeksgebied zou hebben geleid tot een wezenlijk andere uitkomst dan in de quickscan is gesteld. Bovendien is aan het grootste deel van dit deel van het plangebied de bestemming "Groen" toegekend.
Luchtkwaliteit
2.10. [appellant sub 2] stelt ten slotte dat de verkeerstoename zal leiden tot een onacceptabele toename van zwevende deeltjes (PM10). Volgens [appellant sub 1] is bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit een onjuist toetsingskader gehanteerd.
2.10.1. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de effecten van het plan op de luchtkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Milieustraat, Gemeentewerf en Brandweerkazerne te Haaren, onderzoek luchtkwaliteit" van Schoonderbeek en Partners Advies B.V. van 8 oktober 2007. De conclusie van dit onderzoek is dat het plan voldoet aan de eisen die worden gesteld in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005).
2.10.2. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Bij deze wet is het Blk 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Het plan is vastgesteld na 15 november 2007 en derhalve is titel 5.2 en de daarbij behorende regelgeving van toepassing. De raad heeft dit niet onderkend, aangezien hij is uitgegaan van de toepasselijkheid van het Blk 2005 op het plan. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel V van de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.10.3. De Afdeling ziet aanleiding om de mogelijkheid te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
De Afdeling stelt voorop dat de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden voor de concentratie zwevende deeltjes (PM10) gelijk is aan de grenswaarden die tot 15 november 2007 ingevolge het Blk 2005 golden voor die stof. Naast bovenvermeld rapport was ten tijde van het bestreden besluit een onderzoek naar de luchtkwaliteit van 29 april 2009 beschikbaar. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de deskundige geconcludeerd dat geen sprake is of zal zijn van een overschrijding van de geldende normen vanwege de activiteiten binnen het plangebied dan wel vanwege de verkeersbewegingen van en naar het plangebied.
Weliswaar is door [appellant sub 1] in zijn reactie op het deskundigenbericht nog gesteld dat dit rapport geen rol heeft gespeeld bij de besluitvorming, doch de Afdeling ziet geen reden daaraan gevolgen te verbinden nu door de deskundige is geconcludeerd dat de conclusies van de onderzoeken niet wezenlijk verschillen. Ten aanzien van de stelling dat de deskundige van niet geheel juiste openingstijden is uitgegaan, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is dat deze andere openingstijden gezien de ruime marge die blijkens de rapporten resteert, tot een andere conclusie zouden hebben geleid. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet in strijd is met titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
Conclusie
2.11. In hetgeen [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn ongegrond.
In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel V van de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] anderszins hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Evenmin wordt hierin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.10.3 ziet de Afdeling aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten.
Proceskosten
2.12. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Van proceskosten van [appellant sub 2] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Ten aanzien van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Haaren van 28 mei 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Gemeentewerf, Brandweerkazerne, Milieustraat";
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] ongegrond;
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder II. genoemde besluit geheel in stand blijven;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Haaren tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Haaren aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) ieder vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
45-618.