ECLI:NL:RVS:2010:BO5737

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004330/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • E.J. Nolles
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsplan Wielwijk en de gevolgen voor de omwonenden

Op 1 december 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het wijzigingsplan "Wielwijk, artikel 11 WRO-wijziging Zuidendijk 331a". Het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht had op 9 maart 2010 dit wijzigingsplan vastgesteld, wat leidde tot beroep van de appellanten, wonend te Dordrecht. De appellanten voerden aan dat de wijziging zou leiden tot een toename van het gebruik van de buurweg, wat schade aan hun woning zou kunnen veroorzaken. Ze stelden dat het college in strijd met eerdere toezeggingen had gehandeld en dat er onvoldoende overleg had plaatsgevonden over de ontsluiting van het perceel.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 1 november 2010, waarbij zowel de appellanten als de raad vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college onjuist had gehandeld door het wijzigingsplan vast te stellen. De Afdeling concludeerde dat het wijzigingsplan in strijd was met de voorschriften van het bestemmingsplan "Wielwijk". De appellanten hadden terecht betoogd dat de wijziging niet in overeenstemming was met het beleid van de raad, dat geen nieuwe bouwmogelijkheden in het karakteristieke gebied wilde toestaan.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van de appellanten. Tevens werd het college gelast het griffierecht aan de appellanten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en overleg bij het vaststellen van wijzigingsplannen, vooral in gebieden met een specifieke cultuurhistorische waarde.

Uitspraak

201004330/1/R1.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Dordrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2010, kenmerk SO/2010/297116, heeft het college het wijzigingsplan "Wielwijk, artikel 11 WRO-wijziging Zuidendijk 331a" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellanten] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2010, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. J.R. van Manen, advocaat te Sliedrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Hol, advocaat te Dordrecht, zijn verschenen. Tevens is [partij] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de wijziging van de aanduiding "vrijstaande woning" in "twee onder een kap woning" binnen het bouwvlak voor het perceel Zuidendijk 331a. Daardoor kan het voormalige agrarische bedrijfsgedeelte van de op dit perceel aanwezige boerderij, dat aangebouwd is aan het woongedeelte van de boerderij, worden verbouwd tot zelfstandige woning.
2.2. [appellanten], die op het aangrenzende perceel een woning hebben, voeren aan dat het plan zal leiden tot een verzwaring (verdubbeling) van het gebruik van de buurweg, waarvan drie woningen gebruik mogen maken. Deze woningen hebben een stalen fundering en zijn daardoor uitermate gevoelig voor trillingen veroorzaakt door autoverkeer. Zij betogen dat het plan de kans op schade aan hun woning zal vergroten.
[appellanten] betogen voorts dat het college in strijd met een gedane toezegging tot vaststelling van dit plan heeft besloten, omdat reeds voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan "Wielwijk" een ambtenaar hen heeft verzekerd dat eventuele kopers van dit deel van het perceel eerst met hen dienen te overleggen over de wijze van uitwegen en dat er mogelijkheden zijn om anderszins te voorzien in de ontsluiting van dit perceel. De kopers noch het college hebben echter met hen overlegd. Evenmin heeft het college een andere wijze van ontsluiting van dit perceel onderzocht. Zij betwisten dat een ontsluiting van het perceelsgedeelte op de Wassenaar van Obdamstraat dan wel de Piet Heinstraat een belemmering voor herstructurering van de Wielwijk zou vormen.
[appellanten] betwisten voorts dat na realisering van de verbouwing tot woning de bewoners hun auto's enkel inpandig zullen parkeren en geen gebruik zullen maken van het gedeelte van de buurweg dat langs hun woning loopt. Naar hun mening kan het college dat niet afdwingen.
Ter zitting hebben [appellanten] aanvullend betoogd dat het besluit tot wijziging van het plan in strijd is met de opvatting die de raad aan het besluit tot vaststelling van bestemmingsplan "Wielwijk" ten grondslag heeft gelegd om geen nieuwe bouwmogelijkheid voor een woning in dit karakteristieke gebied (landgoed "Crabbesteijn") mogelijk te maken. In dat verband hebben zij gewezen op een uitspraak van de Afdeling waarin de redelijkheid van dat uitgangspunt is bevestigd.
2.2.1. Het college heeft toepassing gegeven aan de in artikel 3, zesde lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Wielwijk" opgenomen wijzigingsbevoegdheid omdat hij het gelet op de omvang van het boerderijgedeelte niet reëel acht dat dit tezamen met de boerderijwoning als één vrijstaande woning moet worden gebruikt. Voorts wordt naar de mening van het college door het veranderen van het gebruik van het voormalige agrarische bedrijfsgedeelte als woning de stedenbouwkundige structuur van het gebied niet aangetast. Een woonbestemming sluit naar de mening van het college goed aan bij het gebruik van de overige opstallen op het landgoed en is ook overigens vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar.
Nu [appellanten] destijds geen zienswijze hebben ingediend tegen het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Wielwijk", hebben zij naar de mening van het college kunnen verwachten dat van die wijzigingsbevoegdheid gebruik zou worden gemaakt.
[appellanten] zijn naar de mening van het college verantwoordelijk voor de fundering van hun woning en dienen deze door toepassing van technische mogelijkheden te verbeteren indien de woning zo schadegevoelig is als gesteld, ook bij autoverkeer in lage intensiteiten en met lage snelheden waarvan in dit geval sprake zal zijn. Voorts is het de bedoeling dat in de eindsituatie de bewoners van de nieuwe woning hun auto's inpandig parkeren via de huidige schuurdeuren. Daardoor zal het autoverkeer van en naar het pand Zuidendijk 331a niet voor de woning van [appellanten] rijden, aldus het college.
Het bieden van een uitwegmogelijkheid via de Wassenaar van Obdamstraat of de Piet Heinstraat kan naar de mening van het college een belemmering dan wel beperking opleveren voor de herstructurering van de bebouwing en de woonomgeving die in dat gedeelte van Wielwijk plaatsvindt. Bovendien acht het college geen noodzaak aanwezig om mee te werken aan die door [appellanten] gewenste oplossing, nu de oplossing die de bewoners van de nieuwe woning in hun bouwplan aangeven (inpandig parkeren) voorziet in een goede ontsluiting en parkeervoorziening op eigen terrein.
De belangen van omwonenden acht het college voldoende in de besluitvorming betrokken. Gebruik als woning levert naar de mening van het college de minste hinder voor omwonenden op en sluit aan bij de woonfunctie van het gebied.
2.2.2. De gronden van de boerderij (woning en schuur) zijn op de plankaart van het bestemmingsplan "Wielwijk" aangewezen voor "Woondoeleinden" met één bouwvlak met de nadere aanduiding "(v)". Daarmee zijn de gronden ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften bij dat plan - voor zover thans van belang - bestemd voor woondoeleinden. Uit de in het derde lid, onder 2, van dat artikel opgenomen bouwvoorschriften volgt dat binnen een bouwvlak met de aanduiding "(v)" slechts een vrijstaande woning mag worden gebouwd.
Ingevolge artikel 3, zesde lid, van de voorschriften bij dat plan is het college voor de gronden met de bestemming "Woondoeleinden" bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO de nadere aanduidingen binnen de bouwvlakken te wijzigen, onder de voorwaarden dat niet mag worden gewijzigd in "s - gestapelde woning" en dat de stedenbouwkundige structuren gehandhaafd blijven.
2.2.3. Ten aanzien van het betoog van [appellanten] dat het besluit tot wijziging van het plan in strijd is met de opvatting die de raad aan het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Wielwijk" ten grondslag heeft gelegd om geen nieuwe bouwmogelijkheid voor een woning in dit karakteristieke gebied (landgoed "Crabbesteijn") mogelijk te maken, overweegt de Afdeling dat de plantoelichting bij het bestemmingsplan "Wielwijk" de juistheid van dit betoog ondersteunt. Volgens die plantoelichting heeft de raad voor het landgoed "Crabbesteijn" de bestaande situatie vastgelegd en met het oog op het behoud van groenvoorzieningen en cultuurhistorische waarde van het gebied geen nieuwe bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan geboden. [appellanten] wijzen er terecht op dat in de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2005 inzake nr.
200501211/1, dit beleid door de Afdeling niet onredelijk is bevonden en de toepassing ervan in het concrete geval niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Voorts kan uit de tekst van artikel 3, zesde lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Wielwijk" niet worden afgeleid dat de raad met het opnemen van de in dat artikel opgenomen wijzigingsbevoegdheid, in afwijking van zijn beleid ten aanzien van dit gebied, toevoeging van een woning mogelijk heeft gemaakt. Deze bevoegdheid biedt - zoals ook het college ter zitting heeft gesteld - enkel de mogelijkheid om het woningtype dat op de plankaart is vermeld te wijzigen in een ander type. De plantoelichting bevestigt dit.
De Afdeling volgt de raad niet in zijn betoog ter zitting dat niet het wijzigingsplan maar het bestemmingsplan "Wielwijk" reeds de bouw van een tweede woning binnen het bouwperceel toestond. De in het derde lid, onder 2, van artikel 3 van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Wielwijk" opgenomen bouwvoorschriften zoals hiervoor onder 2.2.2 vermeld, laten die lezing niet toe en die lezing zou ook in strijd zijn met de structuur van het plan en het beleid dat de raad in het bestemmingsplan heeft vastgelegd en waarbij het bouwvlak in bestaande situaties om de huidige bebouwing is gelegd.
Het college heeft derhalve een onjuiste toepassing gegeven aan het wijzigingsvoorschrift. Het betoog slaagt.
Gelet hierop behoeven de overige betogen geen bespreking meer.
2.2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 3, zesde lid, van de voorschriften bij het bestemmingsplan "Wielwijk". Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht van 9 maart 2010, kenmerk SO/2010/297116;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 892 (zegge: achthonderdtweeennegentig euro), waarvan € 874 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Nolles
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
291.