ECLI:NL:RVS:2010:BO5720

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003760/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand en hoger beroep tegen besluit Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 maart 2010, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De Raad voor Rechtsbijstand had op 26 november 2008 de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen, omdat deze aanvraag volgens hen kennelijk van elke grond was ontbloot. Dit besluit werd in bezwaar door de Raad op 15 mei 2009 gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, maar [appellant] was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in.

Tijdens de zitting op 24 november 2010 werd de zaak behandeld. [appellant] stelde dat hij in verzet wilde komen tegen een beschikking van de gemeente Groningen, maar dat hij geen toevoeging had gekregen om zijn advocaat in te schakelen. De Raad voor Rechtsbijstand had de aanvraag afgewezen omdat [appellant] niet duidelijk had gemaakt op welke gronden de verzetprocedure berustte. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, maar [appellant] voerde aan dat hij wel degelijk gronden had voor zijn verzet, zoals blijkt uit een conceptdagvaarding die hij had overgelegd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het betoog van [appellant] slaagde. De procedure waar het om ging, was niet enkel een bestuursrechtelijke procedure, maar een procedure die aanvangt met een dagvaarding. De Afdeling concludeerde dat de Raad voor Rechtsbijstand de aanvraag ten onrechte had afgewezen en dat de rechtbank dit niet had onderkend. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand werd vernietigd. Tevens werd de Raad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201003760/1/H2.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 maart 2010 in zaak nr. 09/1449 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (thans het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2008 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2010, verzonden op 9 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 16 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.
2.2. [appellant] heeft verzocht om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat met betrekking tot het indienen van een verzetschrift bij de rechtbank Groningen tegen een beschikking van de gemeente Groningen van 2 april 2008, waarbij niet betaalde gemeentebelastingen over de jaren 2005 en 2006 worden ingevorderd.
Bij het besluit op bezwaar heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de toevoegingaanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot, omdat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt op welke gronden de verzetprocedure berust. De raad heeft het besluit van 26 november 2008 tot afwijzing van de toevoeging gehandhaafd op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb. Naar het oordeel van de rechtbank was de afwijzing op deze grond terecht.
2.3. [appellant] stelt dat hij in verzet wil komen tegen de beschikking van de gemeente Groningen, omdat hij de daarin vastgestelde beslagvrije voet betwist. Hij verwijst in dit verband naar een door zijn advocaat opgestelde conceptdagvaarding, die al in bezwaar is overgelegd en waaruit volgens hem blijkt dat de toevoegingaanvraag niet van elke grond is ontbloot. Deze dagvaarding is nog niet verzonden, omdat zijn advocaat geen werkzaamheden mag verrichten alvorens duidelijk is of een toevoeging wordt verstrekt, aldus [appellant].
2.3.1. Het betoog slaagt. Het gaat hier niet om een bestuursrechtelijke procedure waarbij slechts verzet is gedaan op nader aan te voeren gronden, maar om een procedure als bedoeld in artikel 17 van de Invorderingswet, die aanvangt met een dagvaarding. Uit de conceptdagvaarding blijkt dat [appellant] zich niet kan vinden in de hoogte van de beslagvrije voet. Van een volstrekt ontoereikende grond is geen sprake en voorts is bij het nemen van een besluit op de aanvraag niet vereist dat alle werkzaamheden reeds zijn verricht, zodat de raad - aan wie de conceptdagvaarding bij fax van 26 februari 2009 in bezwaar is overgelegd - niet op grond hiervan de toevoeging heeft kunnen weigeren. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de raad van 15 mei 2009 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
2.5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 maart 2010 in zaak nr. 09/1449;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden van 15 mei 2009, kenmerk 09/0021;
V. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00 (zegge: zevenhonderdnegenenvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
18-686.