201005945/1/H2.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 mei 2010 in zaak nr. 09/2090 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Bij besluit van 20 januari 2009 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2010, verzonden op 11 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen per fax op 18 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 juli 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
2.2. [appellant] heeft verzocht om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat met betrekking tot een onderzoek naar de verjaring van de beschikking van 3 september 1996 van het college van burgemeester en wethouders van Scheemda, waarbij besloten is tot terugvordering van ten onrechte verleende bijstand.
Bij het besluit van 20 januari 2009, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 13 juli 2009, heeft de raad met toepassing van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb de toevoeging geweigerd.
2.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat een onderzoek naar de verjaring van voormelde beschikking niet meer speelt, omdat de kantonrechter in deze kwestie op 9 maart 1999 vonnis heeft gewezen. Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat, voor zover de toevoeging is verzocht voor het onderzoek naar de verjaringstermijn van het vonnis van de kantonrechter, dit een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van het Juridisch Loket.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze organisatie dan wel een andere instelling waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb, hem niet kan helpen bij de beantwoording van de voorliggende vraag en dat direct rechtsbijstand door een advocaat aangewezen is.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010