ECLI:NL:RVS:2010:BO5714

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909823/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Munstergeleen en Windraak' en de gevolgen voor agrarische bedrijfsvoering en archeologische waarden

Op 1 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Sittard-Geleen het bestemmingsplan 'Munstergeleen en Windraak' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. A.A.T. Stoffels en de raad door mr. R. Schoffeleers, hebben hun bezwaren op 11 oktober 2010 ter zitting toegelicht. De appellanten betogen dat het bestemmingsplan hen onterecht beperkt in hun agrarische activiteiten, met name door de verkleining van bouwvlakken en de vastgestelde maatvoering voor goot- en nokhoogte. De raad verdedigt zijn besluit door te stellen dat de wijzigingen noodzakelijk zijn vanwege gewijzigde planologische inzichten en de bescherming van nabijgelegen woningen en natuurwaarden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De appellanten hebben niet aangetoond dat hun bedrijfsvoering onredelijk wordt beperkt door de nieuwe regels. Daarnaast is er een geschil over de verplichting tot het verkrijgen van een aanlegvergunning voor grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter, ter bescherming van archeologische waarden. De raad heeft deze verplichting opgenomen vanwege de hoge archeologische verwachtingswaarde in het gebied. De Afdeling oordeelt dat de raad niet onredelijk heeft gehandeld door deze regels op te nemen. Het beroep van de eerste appellant wordt gedeeltelijk gegrond verklaard, terwijl het beroep van de tweede appellant volledig gegrond wordt verklaard. De Raad van State vernietigt het besluit van de raad voor de delen die in strijd zijn met de wet en veroordeelt de raad tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

200909823/1/R3.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2A] en [appellante sub 2b] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Sittard-Geleen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Munstergeleen en Windraak" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], beiden vertegenwoordigd door mr. A.A.T. Stoffels, werkzaam bij Arvalis Juristen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Schoffeleers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Het plan
2.1. Het plan richt zich in hoofdzaak op het actualiseren van de bestemmingsregelingen van bestaande functies en activiteiten. Dit betekent dat het plan hoofdzakelijk een beheersfunctie heeft.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich allereerst tegen het ter plaatse van de bestemming "Agrarische Bedrijfsdoeleinden" op de verbeelding opgenomen bouwvlak voor het perceel [locatie 1] te [plaats]. [appellant sub 1] exploiteert op deze gronden een akkerbouwbedrijf. [appellant sub 1] voert aan dat het bouwvlak ten onrechte is verkleind ten opzichte van het voorheen geldende plan, waardoor de op grond van het voorheen geldende plan bestaande uitbreidingsmogelijkheden zijn komen te vervallen. Enkel de in de nabijheid gelegen woningen en de ligging van het agrarische bedrijf ten opzichte van het waardevolle natuurgebied rechtvaardigen niet het standpunt van de raad om de reeds bestaande uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf weg te saneren, aldus [appellant sub 1].
Verder richt het beroep zich tegen de op de verbeelding opgenomen maatvoering voor de goot- en nokhoogte van 4, onderscheidenlijk 7 meter. [appellant sub 1] stelt in dit verband dat deze maatvoering ontoereikend is binnen de gangbare maatvoering van zowel de hedendaagse landbouw als ook gelet op de voortdurende schaalvergroting binnen de landbouw. De doelmatigheid van de gebouwen staat met deze maatvoering onder druk.
2.2.1. De raad heeft naar voren gebracht dat een omvang van bouwvlakken, zoals in het voorheen geldende bestemmingsplan, waren toegestaan, naar huidige maatstaven ongewenst is en dat de afgelopen dertig jaar de uitbreidingsmogelijkheden nauwelijks zijn benut. Daarnaast acht de raad een verdere uitbreiding van de agrarische bedrijven ongewenst vanwege enerzijds de aanwezigheid van nabijgelegen woningen en anderzijds de ligging van reeds aanwezige natuurwaarden.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
Vaststaat dat er thans geen concrete uitbreidingsplannen ten aanzien van het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1] bestaan. De raad hoefde daarmee bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden. In dit licht bezien is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen om het bouwvlak ten opzichte van het voorheen geldende plan te verkleinen tot de omvang van de reeds op het perceel aanwezige bebouwing. Het voorgaande geldt eveneens voor de op de verbeelding opgenomen maatvoering ten behoeve van de goot- en nokhoogte van de reeds aanwezige bebouwing. Hierbij acht de Afdeling het tevens van belang dat [appellant sub 1] noch in de stukken, noch ter zitting nader heeft onderbouwd welke beperkingen in zijn bedrijfsvoering ontstaan als gevolg van de in het plan opgenomen goot- en nokhoogte.
Het betoog faalt.
2.3. Verder richt het beroep van [appellant sub 1] zich tegen artikel 26 van de planregels, voor zover daaruit volgt dat op zijn perceel grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter beneden het maaiveld niet zijn toegestaan, behoudens het verkrijgen van een aanlegvergunning. Volgens [appellant sub 1] stelt de raad zich ten onrechte op het standpunt dat de raad op grond van artikel 39 van de Monumentenwet verplicht is om een aanlegvergunningstelsel in het plan op te nemen. Voorts frustreert het aanlegvergunningstelsel het normale en doelmatige agrarische gebruik van de gronden. De raad had een regeling dienen op te nemen die meer blijk zou geven van een afdoende weging van ook zijn belangen in deze, aldus [appellant sub 1].
2.3.1. Door de raad is aangegeven dat voor een gedeelte van het plangebied dat betrekking heeft op Windraak een hoge verwachting geldt voor het aantreffen van archeologische waarden, waarbij de archeologische resten vanaf 30 centimeter beneden het maaiveld worden verwacht. Bij grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter kunnen de mogelijk aanwezige archeologische waarden worden bedreigd. Ter bescherming van deze verwachte archeologische waarden is het aanlegvergunningstelsel opgenomen.
2.3.2. Ingevolge artikel 38a van de Monumentenwet 1988, voor zover van hier van belang, houdt de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, kan de raad bij een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verplicht stellen.
2.3.3. Ingevolge artikel 26 van de planregels, voor zover hier van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders bodemingrepen te verrichten die dieper reiken dan 30 centimeter beneden het peil van de gronden met de dubbelbestemming "Bescherming archeologische waarden". Een aanlegvergunning is niet vereist voor andere-werken behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer.
2.3.4. Aan het gebied waar het perceel aan de [locatie 1] deel van uitmaakt is de dubbelbestemming "Bescherming archeologische waarden" toegekend.
Anders dan [appellant sub 1] heeft aangegeven is de raad bij de vaststelling van het plan niet uitgegaan van een verplichting tot het vaststellen van een dubbelbestemming met een aanlegvergunningstelsel maar heeft de raad aangegeven dat hij bij de vaststelling van een plan rekening dient te houden met de aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De hoge archeologische verwachtingswaarde voor Windraak is onbetwist. Voorts zijn andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer van de gronden, van de aanlegvergunningplicht uitgezonderd. Nu niet door [appellant sub 1] is aangegeven welke beperkingen in zijn agrarische bedrijfsvoering optreden als gevolg van artikel 26 van de planregels, voor zover deze betrekking hebben op bodemingrepen die dieper reiken dan 30 centimeter beneden het maaiveld, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het aanlegvergunningstelsel in het plan heeft kunnen opnemen. Het betoog faalt derhalve.
2.4. Tot slot brengt [appellant sub 1] naar voren dat de op de verbeelding opgenomen "Veiligheidszone LPG-installatie" niet juist te achten is, daar het bedrijf van [appellant sub 1] reeds lang aanwezig was voordat het LPG-vulpunt is gerealiseerd. Het bedrijf van [appellant sub 1] is geheel binnen de zonering gelegen, wat tot gevolg heeft dat op de bedrijfslocatie geen bouwwerken meer kunnen worden opgericht. Het bestreden besluit geeft niet aan of een afweging tussen de belangen van [appellant sub 1] en de belangen van het tankstation heeft plaatsgevonden.
2.4.1. De raad stelt hieromtrent dat hij op grond van artikel 5, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) verplicht is de grenswaarde voor kwetsbare objecten en de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten in acht te nemen. De veiligheidszone levert volgens de raad geen belemmeringen op voor het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1]. Daarbij is de vraag of het agrarisch bedrijf als kwetsbaar object of als beperkt kwetsbaar object dient te worden gekenmerkt niet van belang, daar het bedrijf buiten de plaatsgebonden contour 10-6 valt. Er is tevens geen sprake van een overschrijding van het groepsrisico, aldus de raad.
2.4.2. Ingevolge artikel 5, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 4, vijfde lid, onder a van het Bevi, voor zover hier van belang, neemt het bevoegd gezag bij de vaststelling van een besluit als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wro, de bij regeling van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (thans: Infrastructuur en Milieu) vastgestelde afstand tot kwetsbare objecten in acht en houdt hij bij dat besluit rekening met de bij in die regeling vastgestelde afstand tot beperkt kwetsbare objecten, indien dat besluit betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk ligt binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation.
Evenbedoelde afstanden zijn uitgewerkt in artikel 2, eerste lid, onder a, gelezen in samenhang met tabel 1 van bijlage 1, van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi). In deze tabel wordt met betrekking tot het plaatsgebonden risico een afstand tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aangegeven van 45 meter van het vulpunt bij een LPG-tankstation met een doorzet tot 1.000 m³ per jaar.
2.4.3. Ingevolge artikel 13 van het Bevi, voor zover hier van belang en samengevat weergegeven, wordt in de plantoelichting verantwoording afgelegd over het groepsrisico van de voor het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan van belang zijnde, aanwezige inrichtingen, waarbij in elk geval wordt vermeld:
(a) de aanwezige en de op grond van dat besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting of inrichtingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, voor zover het invloedsgebied ligt binnen het gebied waarop dat besluit betrekking heeft, op het tijdstip waarop dat besluit is vastgesteld,
(b) het groepsrisico per inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar,
[..]
(f) de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico,
(g) de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst,
(h) de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt en
(i) de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting die het groepsrisico veroorzaakt of mede veroorzaakt, om zich in veiligheid te brengen, indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet.
Ingevolge artikel 6 van de Revi, voor zover hier van belang, wordt met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico van een LPG-tankstation de personen meegeteld die aanwezig zijn in het invloedsgebied dat in bijlage 2 van de Revi is vermeld bij de desbetreffende inrichting en, in geval van geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, de personen die na uitvoering van het bestemmingsplan voor zover dat plan betrekking heeft op dat invloedsgebied, in dat invloedsgebied aanwezig zijn. In tabel 1 van bijlage 2 van de Revi wordt voor de verantwoording van het groepsrisico met betrekking tot een LPG-tankstation een afstand tot de grens van het invloedsgebied van 150 meter aangehouden.
2.4.4. Ingevolge artikel 25, eerste lid, onder a, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Veiligheidszone LPG-installatie" aangewezen gronden mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu in verband met de nabijheid van het vulpunt van de LPG-installatie.
Ingevolge het eerste lid, onder b, zijn in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van de planregels de op de verbeelding voor "Veiligheidszone LPG-installatie" aangewezen gronden nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten niet toegestaan.
Ingevolge het tweede lid, onder a, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het bovenstaande ten behoeve van een (beperkt) kwetsbaar object, met inachtneming van de volgende regels:
a. ontheffing mag uitsluitend worden verleend voor gronden gelegen tussen de 45 en 150 meter gemeten uit het vulpunt van de LPG-installatie;
b. ontheffing mag uitsluitend worden verleend indien het kwetsbaar object kan worden gerealiseerd overeenkomstig de regels in hoofdstuk 2 van de planregels;
c. ontheffing mag uitsluitend worden verleend indien wordt voldaan aan de eisen als opgenomen in artikel 10 van het Besluit vaststelling milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen van 22 februari 2002.
2.4.5. De Afdeling overweegt dat de raad ingevolge artikel 5, derde lid, van het Bevi, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, onder a, van de Revi, bij de vaststelling van een bestemmingsplan ten opzichte van al dan niet geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten een afstand van 45 meter van het vulpunt bij een LPG-tankstation met een doorzet tot maximaal 1.000 m³ per jaar in acht dient te nemen. De Afdeling stelt vast dat de raad bij de vaststelling van het plan deze afstand in acht heeft genomen door middel van het opnemen van de "Veiligheidszone LPG-installatie" op de verbeelding met daaraan gekoppeld de regeling in artikel 25, eerste lid, onder b van de planregels, waarin is bepaald dat nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen de "Veiligheidszone LPG-installatie" niet zijn toegestaan.
Daarnaast is in artikel 25, tweede lid, onder a van de planregels een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen om middels een ontheffing binnen de veiligheidszone voor gronden gelegen tussen de 45 en 150 meter gemeten uit het vulpunt van de LPG-installatie (beperkt) kwetsbare objecten toe te staan. De gronden waarop het bedrijf van [appellant sub 1] is gevestigd zijn gelegen tussen de 45 en 150 meter uit het vulpunt, waardoor het voor [appellant sub 1] niet mogelijk is om rechtstreeks (beperkt) kwetsbare objecten op te richten.
De Afdeling overweegt verder dat de raad zowel op grond van het Bevi als op grond van de Revi niet verplicht is een veiligheidszone LPG-installatie met een afstand van 150 meter van het vulpunt bij het LPG-tankstation op te nemen. De raad is echter wel verplicht om op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bevi gelezen in samenhang met artikel 6 van de Revi, met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico in de plantoelichting, de personen mee te tellen die aanwezig zijn in het invloedsgebied. In tabel 1 van bijlage 2 van de Revi is de afstand tot de grens van het invloedsgebied vastgesteld op 150 meter. In het plan heeft de raad deze verantwoordingsplicht van het groepsrisico uitsluitend vertaald in een stelsel, waarin door de verwijzing naar het ontwerp van het Bevi kennelijk beoogd is te regelen dat bij de realisering van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object op de gronden tussen de 45 en 150 meter uit het vulpunt, alsnog dient te worden voldaan aan de verantwoording van het groepsrisico, zoals thans opgenomen in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bevi. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is noch in de stukken, noch ter zitting door de raad gegeven. De enkele verwijzing in de plantoelichting naar de afwezigheid van bebouwing binnen een cirkel van 45 meter van het vulpunt en de afwezigheid van nieuwe ontwikkelingen in het plan is gezien het vorenstaande onvoldoende. Voorts wijst de Afdeling erop dat het Bevi in zoverre geen onderscheid maakt tussen nieuwe nog te bouwen en feitelijk reeds aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad niet heeft voldaan aan de verantwoordingsplicht op grond van artikel 13 van het Bevi.
2.4.6. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de dubbelbestemming "Veiligheidszone LPG-installatie" en de bestemming "Agrarische Bedrijfsdoeleinden", voor zover betrekking hebbend op het perceel gelegen aan [locatie 1] te [plaats], is vastgesteld in strijd met artikel 13 van het Bevi. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het dit plandeel betreft dient te worden vernietigd.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.5. Het perceel van [appellant sub 2] is gelegen aan de [locatie 2] te [plaats] en grenst in noordelijke richting aan de Steegstraat (hierna: het perceel). Ter zitting heeft [appellant sub 2] de beroepsgrond met betrekking tot de ter plaatse van het zuidelijk aan de [locatie 2] gelegen deel van zijn perceel op de verbeelding opgenomen bestemming "Wonen" ingetrokken.
2.5.1. [appellant sub 2] voert aan dat ten onrechte zijn bestaande, voorheen overeenkomstig bestemde, woning, gelegen op het zuidelijke deel van het perceel direct aan de Overstraat, niet meer in het plan als zodanig is bestemd, doordat geen bouwvlak op de verbeelding is opgenomen.
2.5.2. De raad stelt dat per abuis bij de vaststelling van het plan op de verbeelding geen bouwvlak ten behoeve van de woning direct gelegen aan de Overstraat is opgenomen. De raad verzoekt derhalve het beroep voor dit deel gegrond te verklaren en aan de Afdeling om zelf in de zaak te voorzien door middel van het opnemen van een bouwvlak rond de bestaande bebouwing van [locatie 2]. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte in het plan geen bouwvlak voor de reeds op het zuidelijk gedeelte van het perceel aanwezige woning heeft opgenomen.
2.5.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad, voor zover ten behoeve van de woning gelegen aan de [locatie 2] geen bouwvlak op het zuidelijk gedeelte van het perceel is opgenomen, zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
2.6. De Afdeling ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien.
Proceskosten
2.7. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de proceskosten van [appellant sub 1] en [appellant sub 2].
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gedeeltelijk en het beroep van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] geheel gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sittard-Geleen van 1 oktober 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Munstergeleen en Windraak", voor zover het betreft het plandeel met de dubbelbestemming "Veiligheidszone LPG-installatie" en de bestemming "Agrarische Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie 1] te [plaats] en voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Wonen" op het perceel [locatie 2] ter plaatse van het in het ontwerpbestemmingsplan "Munstergeleen en Windraak" voor het perceel [locatie 2] opgenomen bouwvlak;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Sittard-Geleen tot vergoeding van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten ten aanzien van [appellant sub 1] tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en ten aanzien [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Sittard-Geleen aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) en aan [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
45-679.