201003418/1/R3.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Leefbaarheidswerkgroep Den Hout (hierna: vereniging Den Hout), gevestigd te Den Hout, gemeente Oosterhout,
2. Belangenvereniging LMPweg (hierna: de belangenvereniging), gevestigd te Oosterhout,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
Bij besluit van 19 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "De Contreie" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben vereniging Den Hout bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2010, de belangenvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 16 april 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2010, waar vereniging Den Hout, vertegenwoordigd door [secretaris], de belangenvereniging, vertegenwoordigd door [bestuurslid], [appellant sub 3] en de raad, vertegenwoordigd door P.C.H. van der Made en P.A.M. Beijer, werkzaam bij de gemeente, M.L. van Wege en drs. ing. B. Hondeling, werkzaam bij advies- en ingenieursbureau DHV B.V. (hierna: DHV), en mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2.1. Het bestemmingsplan vormt de juridisch-planologische grondslag voor fase 4 en 5 van de uitbreidingslocatie Vrachelen. Het plangebied is gelegen ten westen van Oosterhout en het plan beoogt de realisering van een nieuw woongebied met ongeveer 820 woningen, de aanleg van een ecologische verbindingszone en een compensatiebos en de realisering van een nieuwe sportvoorziening mogelijk te maken.
Het beroep van vereniging Den Hout
2.2. Het beroep van vereniging Den Hout richt zich tegen het voornemen om een deel van de ecologische verbindingszone (hierna: EVZ) binnen de 1-kilometerzone tussen de nieuw te bouwen wijk en de kern Den Hout te realiseren, tegen de uitbreiding van het aantal te realiseren woningen van 700 tot 820 en tegen de woontoren die mogelijk wordt gemaakt op de hoek van de Vrachelsestraat en de Burgemeester Huijbregts-Schiedonlaan.
2.3. Vereniging Den Hout voert aan dat het bestemmingsplan in strijd is met de in de Structuurvisie Vrachelen 1994 opgenomen afspraken die met de bevolking van Den Hout zijn gemaakt over het instandhouden van een open zone van minimaal 1 km rondom de Houtse Heuvel. Het plan voorziet in het aanbrengen van beplanting en rietoevers in deze zone, waardoor de openheid van het gebied wordt aangetast.
Voorts houden de argumenten om pas na realisering van de wijk over te gaan tot aanleg van de EVZ geen verband met een goede ruimtelijke ordening. Aanleg van de EVZ voorafgaand aan de nieuwe ontwikkelingen is de beste manier om de bestaande omgeving niet onevenredig veel hinder en overlast te bezorgen. Ook vreest vereniging Den Hout dat de EVZ uiteindelijk wellicht niet zal worden aangelegd.
2.3.1. In de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Natuur" is, voor zover hier van belang, bepaald dat de gronden aangewezen voor "Natuur" zijn bestemd voor het behoud en/of herstel en de ontwikkeling van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen, landschappelijke waarden en natuurwaarden. De dubbelbestemming "Landschapsbuffer" brengt mee dat ingevolge artikel 27.1 van de planregels op die gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan, tenzij het bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor natuur of infrastructuur zijn.
Ter zitting heeft vereniging Den Hout toegelicht dat haar beroep betrekking heeft op de gronden ten oosten van het plandeel met de bestemming "Sport". De op die gronden rustende bestemming "Natuur" maakt het mogelijk opgaande beplanting te realiseren. De afspraken over de 1 km zone houden echter in dat in die zone niet alleen geen bebouwing maar ook geen beplanting, anders dan de bestaande, mag worden aangebracht.
In de Structuurvisie Vrachelen 1994 is aangegeven dat een minimale afstand van 1 km vanaf de Houtse Heuvel wordt aangenomen om een open zone tussen Den Hout en het nieuwe woongebied in stand te houden, zodat de eigen positie van Den Hout zichtbaar en voelbaar is. Dat in het geheel geen wijzigingen in de bestaande situatie zullen worden aangebracht, volgt hier niet uit. De bestemmingsomschrijving van de bestemming "Natuur" in aanmerking genomen is er dan ook geen grond voor het oordeel dat toekenning van deze bestemming aan de gronden ten oosten van het plandeel met de bestemming "Sport" in strijd is met het Structuurplan Vrachelen 1994. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de openheid van de zone niet door het plan wordt aangetast. Dit geldt te meer nu - zoals niet in geschil is - de op bedoelde gronden geplande EVZ voornamelijk zal bestaan uit water, rietoevers en lage beplanting.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de EVZ zal worden gerealiseerd ter uitvoering van provinciaal beleid. Voorts blijkt uit de stukken dat de EVZ zal aansluiten op een reeds bestaande EVZ ten zuiden van het plangebied. Gelet hierop heeft vereniging Den Hout niet aannemelijk gemaakt dat de EVZ niet gerealiseerd zal worden.
Het betoog dat de EVZ voorafgaand aan de op grond van het plan te realiseren woonwijk moet worden aangelegd heeft geen betrekking op het plan zelf maar op de uitvoering ervan. Het betoog faalt, nu uitvoeringsaspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
2.4. Vereniging Den Hout voert aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het aantal te realiseren woningen met ongeveer 20% is verhoogd ten opzichte van het aantal van 700 dat is vermeld in de Nota van uitgangspunten 2006, het Coalitieakkoord 2006-2010 en het structuurplan Vrachelen 4/5 van 17 september 2007. Dat er in Oosterhout een enorm woningentekort is, valt uit geen enkel gemeentelijk document te herleiden. Daarentegen verschijnen in de media steeds meer berichten dat de gemeente genoodzaakt is het aantal lokale woningbouwprojecten de komende tien jaar terug te schroeven. Het plan is daarom door het gemeentebestuur op een reservelijst geplaatst en het verhogen van het aantal te realiseren woningen is daarom niet passend. Voorts voorziet het plan niet in een financiële grondslag voor de verhoging van het aantal te realiseren woningen.
2.4.1. De raad voert aan dat in het verleden verschillende ideeën zijn geweest over het aantal in het plangebied te realiseren woningen. Zo werd in de exploitatieberekening van de Structuurvisie Vrachelen 1994 uitgegaan van 765 woningen en in het structuurplan Vrachelen 4/5 van 700 woningen. Bij de stedenbouwkundige uitwerking van het structuurplan is echter gebleken dat 820 woningen kunnen worden gerealiseerd zonder in te leveren op de kwaliteit. Het stedenbouwkundig plan is ruim opgezet en heeft een hoge kwaliteit, waarbij de kaders zoals opgenomen in het bestemmingsplan en het beeldregieplan de kwaliteit van het plangebied bewaken. Voorts is op basis van recente bevolkingsprognoses duidelijk geworden dat in Oosterhout in de periode 2009 tot 2019 nog 3175 woningen aan de voorraad mogen worden toegevoegd. Afweging van de verschillende woningbouwplannen heeft ertoe geleid dat is besloten het plan De Contreie, dat inmiddels door de raad was vastgesteld, voort te zetten. Het plan is dan ook niet op de reservelijst geplaatst.
2.4.2. In bijlage 1 bij de toelichting bij het plan, waarin het bestemmingsplan wordt vergeleken met het structuurplan Vrachelen 4/5, staat over de toename van het aantal woningen ten opzichte van het in het structuurplan vermelde aantal dat deze is ingegeven door een geactualiseerde inschatting van kosten en opbrengsten. Voorts heeft de toename niet geleid tot vergroting van het plangebied en zijn de te realiseren dichtheden niet te zeer onder druk komen te staan. Tevens wordt van belang geacht dat de woongebieden in de richting van Den Hout niet dichter worden bebouwd en dat door het toepassen van lagere dichtheden thans nadrukkelijker rekening wordt gehouden met de overgang naar Den Hout, aldus nog steeds de bijlage. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat de beslissing om de bouw van een groter aantal woningen in het plangebied mogelijk te maken dan in het structuurplan was voorzien, niet voldoende is gemotiveerd. Dat het plan, anders dan de raad stelt, op de reservelijst is geplaatst heeft vereniging Den Hout niet aannemelijk gemaakt. Uit het door vereniging Den Hout overgelegde krantenbericht valt dit niet af te leiden. Nu het aantal tot 2020 in Oosterhout te bouwen woningen weliswaar naar beneden is bijgesteld maar tevens een aantal plannen die zich in een minder vergevorderde fase bevinden dan het plan op de reservelijst zijn gezet, heeft vereniging Den Hout niet aannemelijk gemaakt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan de woningbehoefte van Oosterhout niet overschrijdt. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het structuurplan, zoals de raad met juistheid stelt, geen bindend karakter heeft, is er geen grond voor het oordeel dat het plan op de grond dat het de realisering van 820 woningen binnen het plangebied mogelijk maakt niet strekt tot een goede ruimtelijke ordening.
2.5. Vereniging Den Hout voert aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de appartementen bij de kruising van de Vrachelsestraat en de Burgemeester Huijbregts-Schiedonlaan in het vastgestelde plan zijn gehandhaafd. Een woontoren van 21 meter past niet bij het beeld van de Vrachelsestraat en niet is onderzocht wat de gevolgen zijn voor de inbreuk op privacy van de bewoners van de Vrachelsestraat. Daarbij staat in de Regionale woonverkenning 2009 dat er een overproductie dreigt van appartementen, hetgeen ongewenste gevolgen heeft.
2.5.1. In het bestreden besluit heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het vanuit ruimtelijk oogpunt wenselijk is om bij de kruising van de Vrachelsestraat en de Burgemeester Huijbregts-Schiedonlaan een accent te realiseren als markering van het noordelijk deel van de Contreie en als entree naar het zuidelijk deel van het plangebied. Voorts is het mogelijk maken van de woontoren in overeenstemming met het beeld dat is beschreven in de Structuurvisie Vrachelen 1994 en is met de vaststelling van het structuurplan "Vrachelen 4/5" het accent in noordelijke richting verplaatst om tegemoet te komen aan de wensen van bewoners van de Vrachelsestraat. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de woontoren nu is geprojecteerd ter hoogte van andere hoogbouw aan de overkant van de Burgemeester Huijbregts-Schiedonlaan.
2.5.2. In hetgeen vereniging Den Hout heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan in overwegende mate voorziet in grondgebonden woningen en dat in de woontoren ingevolge artikel 14.2.6 van de planregels maximaal vijftien appartementen zijn toegelaten, zodat niet aannemelijk is dat door de bouw van de woontoren een teveel aan appartementen zal ontstaan. Nu de afstand tussen de woontoren en de meest nabijgelegen woonpercelen minimaal ongeveer 30 meter zal bedragen en de afstand tot de op die percelen voorziene bouwvlakken minimaal 40 meter, valt zonder nadere onderbouwing niet in te zien dat de woontoren een inbreuk zal vormen op de privacy van de bewoners van de Vrachelseweg. De vereniging kan dan ook niet worden gevolgd in haar stelling dat de raad hier nader onderzoek naar had moeten verrichten. Het aangevoerde vormt tevens onvoldoende grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de woontoren een ruimtelijk gewenst accent vormt en in zoverre past bij het door de raad gewenste beeld van het plangebied.
2.5.3. In hetgeen vereniging Den Hout heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van vereniging Den Hout is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.6. [appellant sub 3] exploiteert op het perceel [locatie] een pluimveebedrijf. Hij voert aan dat zijn bedrijfsperceel volgens het plan wordt ingenomen door de EVZ, hetgeen betekent dat hij het bedrijf niet zal kunnen voortzetten, terwijl daar geen adequate compensatie tegenover staat.
2.6.1. De raad voert aan dat het bedrijf van [appellant sub 3] moet verdwijnen omdat het ligt in de aan te leggen EVZ en omdat de milieucontour van het bedrijf over een deel van het plangebied ligt. De onderhandelingen over de bedrijfsovername hebben nog niet tot overeenstemming geleid en inmiddels wordt een onteigeningsprocedure voorbereid.
2.6.2. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
De raad heeft onweersproken gesteld dat een deel van de ingevolge het plan te realiseren woningen gelegen zijn binnen de geurcontour van het bedrijf van [appellant sub 3]. Gelet daarop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan alleen kan worden gerealiseerd als het bedrijf van [appellant sub 3] wordt gestaakt. Ter zitting heeft [appellant sub 3] toegelicht dat hij hier begrip voor heeft, maar dat hij de geboden compensatie onvoldoende acht. De raad heeft toegelicht dat nog steeds wordt geprobeerd tot een minnelijke schikking te komen en dat als dat niet lukt, tot onteigening zal worden overgegaan. In dat geval zal schadeloosstelling plaatsvinden volgens het onteigeningsrecht. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen het belang van het realiseren van de EVZ en de in het plan voorziene woningen in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant sub 3] bij de voortzetting van zijn bedrijf ter plaatse. Daarbij heeft de Afdeling tevens in aanmerking genomen dat voor zover [appellant sub 3] door het plan een bouwmogelijkheid wordt ontnomen, hij terzake een planschadeverzoek in kan dienen.
Naar aanleiding van het betoog van [appellant sub 3] dat de raad vanwege gewijzigde inzichten voornemens is het plan ter plaatse van zijn perceel te wijzigen, hetgeen in zijn nadeel zal uitwerken, wordt overwogen dat eventuele toekomstige raadbesluiten terzake in deze procedure niet ter beoordeling voorliggen.
2.6.3. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Het beroep van de belangenvereniging
2.7. De belangenvereniging komt op tegen de vaststelling van het bestemmingsplan omdat door de bouw van de in het plan voorziene woningen de verkeersoverlast voor aanwonenden van de Lage Molenpolderweg zal toenemen.
2.8. De belangenvereniging voert aan dat de Lage Molenpolderweg ten onrechte geen deel uitmaakt van het plangebied.
2.8.1. Gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
In hetgeen de belangenvereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het plangebied is gelegen aan het noordelijke uiteinde van de Lage Molenpolderweg. Die weg gaat daar over in de Burgemeester Huijbregt-Schiedonlaan, die de oostelijke grens van het plangebied vormt. De Lage Molenpolderweg en het plangebied vormen in ruimtelijk opzicht dan ook geen eenheid. Gelet daarop heeft de raad in redelijkheid alleen de gronden in het plangebied opgenomen waarvan in het kader van de ontwikkeling van de woonwijk de bestemming gaat wijzigen en daarnaast de bestaande wegen langs de rand van het plangebied die heringericht zullen worden. De enkele omstandigheid dat de bouw van de in het plan voorziene woningen zal leiden tot een verkeerstoename op de Lage Molenpolderweg vormt onvoldoende grond voor een ander oordeel. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het kader van goede ruimtelijke ordening is onderzocht wat de effecten van het plan op de Lage Molenpolderweg zijn wat betreft de aspecten geluid en lucht.
2.9. De belangenvereniging stelt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de toename van de geluidsbelasting op de Lage Molenpolderweg door het plan niet meer is dan 1,5 dB (onafgerond). Zij stelt dat het plan samen met het reeds eerder in procedure gebrachte bestemmingsplan De Zwaaikom de bouw van 1800 woningen in de nabijheid van de Lage Molenpolderweg mogelijk maakt, waardoor ongeveer 10.000 extra voertuigbewegingen zullen worden gegenereerd. Dat kan niet anders dan tot een aanzienlijke toename van de geluidsbelasting op de Lage Molenpolderweg leiden. De uitkomsten van de onderzoeken kunnen dan ook niet kloppen, hetgeen wordt bevestigd doordat de cijfers in de rapporten tegenstrijdig zijn.
Voorts blijkt uit een geluidberekening die de belangenvereniging heeft uitgevoerd op basis van een telling van voertuigen in november 2007 dat in de huidige situatie de voorkeursgrenswaarde van 48 dB al ruim wordt overschreden. Hierbij komt ook nog eens het lawaai van de landbouwvoertuigen die 's morgens vroeg passeren en het veelvuldig gebruik van de Lage Molenpolderweg voor containertransport.
2.9.1. De raad betoogt dat de telling in november 2007 is uitgevoerd ter hoogte van het Brabants Bontje, zodat dit een telling betrof inclusief landbouwverkeer. Daarbij is de belangenvereniging in haar berekeningen ten onrechte uitgegaan van de tellingen per werkdag, omdat akoestische berekeningen dienen uit te gaan van het weekdaggemiddelde. De omstandigheid dat een telling bij het Brabants Bontje in 2009 een lager werkdaggemiddelde liet zien dan de telling uit 2007 wijst er voorts op dat de hoge uitkomst van de telling van 2007 is veroorzaakt door verkeersmaatregelen elders in de stad gedurende de periode waarin de telling van 2007 werd verricht. Wat betreft het containervervoer heeft het gemeentebestuur een aantal bedrijven verzocht geen gebruik te maken van de Lage Molenpolderweg en bestaat het voornemen om in 2012 een nieuwe terminal op bedrijventerrein Vijf Eiken aan te leggen waardoor de noodzaak van containertransporten tussen dat bedrijventerrein en bedrijventerrein Weststad zal afnemen.
2.9.2. Ingevolge artikel 99, tweede lid, van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) heeft, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de reconstructie van een weg zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van 2 dB of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of — als een weg gedeeltelijk wordt gereconstrueerd — vanwege de niet te reconstrueren gedeelten daarvan, het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te reconstrueren gedeelten van de betrokken weg.
Het in deze bepaling bedoelde onderzoek is, zo volgt uit artikel 99, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 80 en 77 van de Wgh, een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting die door woningen zou worden ondervonden vanwege de reconstructie, zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken.
2.9.3. In het kader van de beantwoording van de zienswijze van de belangenvereniging heeft DHV op 8 december 2009 een memo opgesteld waarin wordt ingegaan op de vraag of de geluidbelasting op de woningen aan de Lage Molenpolderweg zal toenemen door de reconstructie van de Burgemeester Huijbregt-Schiedonlaan waarin het plan voorziet. Daarbij is DHV uitgegaan van de verkeersgegevens uit haar rapport "Hoofdwegenstructuur Noordwest Oosterhout; verkeerskundig onderzoek naar de ontsluiting van De Contreie" van augustus 2009. De verdeling van het verkeer is voorts ontleend aan tellingen.
Uit het memo blijkt dat de toename van de geluidbelasting op de woningen aan de Lage Molenpolderweg ten noorden van de Wilhelminalaan/Vlinderweg 0,8 dB zal bedragen, en ten zuiden daarvan 0,4 dB. Dat de cijfers in het memo of het verkeersrapport tegenstrijdig zijn, is de Afdeling niet gebleken. De enkele stelling van de belangenvereniging dat het onderzoek is gebaseerd op een onjuist model en dat de cijfers in de rapporten, gelet op de toename van het aantal woningen waarin het plan voorziet, niet kunnen kloppen vormt onvoldoende grond voor het oordeel dat de conclusies uit het memo onjuist zijn en dat de raad bij de vaststelling van het plan niet op deze conclusies heeft mogen afgaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het memo is vermeld en ter zitting is toegelicht dat de verschillen tussen het aantal motorvoertuigen per etmaal in de autonome ontwikkeling en het aantal motorvoertuigen per etmaal in de toekomstige situatie met realisering van het plan beperkt zijn door de verkeerskundige maatregelen die bij het realiseren van het plan zullen worden genomen. Zo zullen de langs de noordoostelijke rand van het plangebied lopende Weststadweg en de daarop naar het oosten aantakkende Bovensteweg als doorgaande route worden ingericht en van als 'groene golf' geschakelde verkeerslichten worden voorzien. Het verkeer op de Burgemeester Huijbregts-Schiedonlaan, die het verlengde vormt van de Weststadweg en die ten zuiden van het plangebied overgaat in de Lage Molenpolderweg, zal juist extra weerstanden ondervinden in de vorm van afslaande bewegingen, kruisend verkeer en niet op elkaar afgestemde verkeerslichten. Omdat het zonder deze maatregelen, dus zonder het plan, voor het verkeer aantrekkelijker is om gebruik te maken van de Burgemeester Huijbregts-Schiedonlaan en de Lage Molenpolderweg zal het doorgaande verkeer dat in de autonome situatie gebruik zal blijven maken van de Lage Molenpolderweg door realisering van het plan grotendeels worden vervangen door bestemmingsverkeer en zal de etmaalintensiteit op de Lage Molenpolderweg na realisering van het plan niet relevant hoger zijn dan in de autonome situatie, aldus de raad. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk. De enkele vrees van de belangenvereniging dat genoemde verkeersmaatregelen niet het beoogde resultaat zullen opleveren, vormt onvoldoende grond voor een ander oordeel.
Wat betreft het betoog dat ook rekening moet worden gehouden met het extra verkeer dat bestemmingsplan De Zwaaikom op de Lage Molenpolderweg zal genereren overweegt de Afdeling als volgt. Uit het rapport "Consequenties ontwikkeling De Zwaaikom voor de luchtkwaliteit en wegverkeerslawaai langs de Lage Molenpolderweg" van Goudappel Coffeng van 5 maart 2010 blijkt dat realisering van bestemmingsplan De Zwaaikom ten opzichte van de autonome ontwikkeling zal leiden tot een toename van de geluidbelasting op de woningen aan de Lage Molenpolderweg ten zuiden van de Wilhelminalaan/Vlinderweg van 0,5 dB. Zoals de Afdeling in de uitspraak van heden in zaak nr. 200903668/1 betreffende het bestemmingsplan De Zwaaikom heeft overwogen, heeft de belangenvereniging niet aannemelijk gemaakt dat dit rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont. Dat brengt mee dat - daargelaten de vraag of artikel 99, tweede lid, van de Wgh ertoe verplicht de gevolgen van twee opeenvolgende bestemmingsplannen gezamenlijk in aanmerking te nemen en daargelaten dat optelling van geluidsniveau's logaritmisch dient te geschieden - de raad zich ter zitting met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat ook indien de gevolgen van het plan en van bestemmingsplan De Zwaaikom gezamenlijk in aanmerking worden genomen, geen toename van de geluidsbelasting van 2 dB of meer zal worden ondervonden door de woningen aan de Lage Molenpolderweg. Nu voorts volgens het memo van DHV van 8 december 2009 de toename van verkeer op de Lage Molenpolderweg ten gevolge van het plan beperkt zal zijn en volgens het rapport van Goudappel Coffeng van 5 maart 2010 hetzelfde geldt voor bestemmingsplan De Zwaaikom, is er geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de Lage Molenpolderweg. De stelling van de vereniging dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de Lage Molenpolderweg nu al wordt overschreden en dat bewoners van de weg nu al veel verkeershinder ondervinden vormt geen grond voor een ander oordeel. De vereniging heeft haar stelling over de huidige geluidsniveau's niet zodanig met objectieve gegevens onderbouwd dat aannemelijk is geworden dat in verband daarmee moet worden geoordeeld dat het plan leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de Lage Molenpolderweg. Voor het overige kunnen de gestelde omstandigheden niet worden aangemerkt als gevolgen van het plan en maken zij geen deel uit van het geschil.
2.10. De belangenvereniging voert aan dat in 1993 is toegezegd dat de Lage Molenpolderweg niet als doorgaande weg zou fungeren. In strijd met die toezegging fungeert de Lage Molenpolderweg in het plan als ontsluitingsweg voor het nieuwe woongebied. Uit een kentekenonderzoek van DHV uit 1998 kan worden afgeleid dat toen al 60% van het verkeer op de Lage Molenpolderweg doorgaand verkeer was, hetgeen in strijd is met de functie van de weg, terwijl door het plan het doorgaand verkeer op de weg alleen maar zal toenemen.
2.10.1. De raad stelt dat nooit zonder voorbehoud is toegezegd dat de Lage Molenpolderweg altijd een wijkontsluitingsweg zou blijven. In het door de raad in 2007 vastgestelde mobiliteitsplan is de Lage Molenpolderweg aangewezen als verkeersgebied en maakt de weg deel uit van het stedelijk wegennet. Daarmee is het plan in overeenstemming.
2.10.2. Dat zijdens de raad rechtens te honoreren toezeggingen zijn gedaan over het karakter van de weg als wijkontsluitingsweg heeft de belangenvereniging niet aannemelijk gemaakt. Voorts kan de raad op grond van gewijzigde inzichten en na afweging van alle betrokken belangen een weg een andere functie binnen het gemeentelijke wegennet toekennen. Dat de Lage Molenpolderweg onvoldoende capaciteit zal hebben om het verkeer dat de nieuwe woningbouw zal genereren op een verkeersveilige manier te verwerken, heeft de belangenvereniging niet aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, zoals hiervoor is overwogen, de toename van het verkeer op de Lage Molenpolderweg vanwege het plan beperkt van omvang zal zijn omdat de ontsluiting van de nieuwe woonwijk hoofdzakelijk in oostelijke en in noordelijke richting zal plaatsvinden, en dat de belangenvereniging ter zitting heeft gesteld dat de Lage Molenpolderweg zodanig is aangelegd dat hij grote verkeersstromen kan verwerken.
2.11. De belangenvereniging stelt dat de situatie nu al onveilig is voor de schoolkinderen die de Lage Molenpolderweg en de rotonde bij de Wilhelminalaan moeten oversteken en dat de onveiligheid door het plan zal toenemen.
2.11.1. De raad heeft gesteld dat voor de periode 2005-2009 is nagegaan welke ongelukken zich op de Lage Molenpolderweg hebben voorgedaan en dat mede gelet op de uitkomst hiervan niet gesproken kan worden van een duurzaam onveilige situatie. De belangenvereniging heeft dat standpunt niet gemotiveerd weersproken. Nu voorts, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, het plan niet leidt tot een verkeerstoename van betekenende omvang op de Lage Molenpolderweg en, zoals hiervoor eveneens is overwogen, niet aannemelijk is dat de weg onvoldoende capaciteit zal hebben om deze toename te verwerken, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt tot een goede ruimtelijke ordening.
2.12. De belangenvereniging voert aan dat de raad te weinig inzicht heeft gegeven in de berekeningen voor NO2 en PM10. Hetgeen de raad in de reactie op de zienswijze van de belangenvereniging heeft gesteld over fijn stof acht zij onvoldoende.
2.12.1. De raad betoogt dat is onderzocht in hoeverre wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer en verwijst daartoe naar het rapport "Ruimtelijke onderbouwing bestemmingsplan De Contreie en wijziging Burg. Huijbregts-Schiedonlaan/Weststadweg/Bovensteweg, luchtkwaliteitstoets" van DHV van oktober 2009 (hierna: de luchtkwaliteitstoets).
2.12.2. Blijkens de luchtkwaliteitstoets leidt het plan niet tot overschrijdingen voor de ingevolge de Wet milieubeheer geldende normen voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De belangenvereniging heeft terzake geen tegenrapport overgelegd en ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de luchtkwaliteitstoets naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont. Het standpunt dat de raad in de reactie op de zienswijze van de belangenvereniging heeft ingenomen is in overeenstemming met het gestelde in de luchtkwaliteitstoets en de belangenvereniging heeft in beroep geen redenen aangevoerd waarom de reactie op haar zienswijze op dit punt onjuist zou zijn. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat de raad het plan gelet op de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer niet heeft mogen vaststellen.
2.13. In hetgeen vereniging Den Hout, [appellant sub 3] en de belangenvereniging hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010