201002814/1/H2.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van bestuur van de Technische Universiteit Delft,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 februari 2010 in zaak nr. 09/2836 in het geding tussen:
het algemeen bestuur van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.
Bij brief van 7 oktober 2008 heeft het bestuur van de Technologiestichting STW aan [belanghebbende] medegedeeld het door hem ingediende programmaontwerp, getiteld "Biodegradable Metallic Medical Devices for tissue repair and regeneration (B-MMD)", niet te hebben geselecteerd voor verdere uitwerking tot een programma.
Bij besluit van 16 maart 2009 heeft het algemeen bestuur het door [belanghebbende] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door het college daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 april 2010.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J. van Leeuwen, werkzaam bij de Technische Universiteit Delft, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. van der Valk, werkzaam bij de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, zijn verschenen.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst om het algemeen bestuur in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 28 oktober 2010 heeft het algemeen bestuur een nader stuk ingediend. Bij brief van 10 november 2010 heeft het college hierop een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten.
2.1. [belanghebbende] heeft op 13 mei 2008 in het kader van het subsidieprogramma Perspectief 2009 een programmaontwerp ingediend bij het bestuur van de Technologiestichting STW. Tegen het niet selecteren van dit ontwerp voor verdere uitwerking tot een programma dat in een latere fase in 2009 mogelijk voor subsidie in aanmerking zou kunnen komen, heeft [belanghebbende] administratief beroep ingesteld bij het algemeen bestuur, dat dit beroep bij besluit van 16 maart 2009 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het algemeen bestuur heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het niet selecteren van het programmaontwerp voor verdere uitwerking geen besluit in de zin van de Awb is.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van het college tegen het besluit van 16 maart 2009 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college tegen het niet selecteren van het programmaontwerp voor verdere uitwerking tot een programma geen administratief beroep heeft ingesteld bij het algemeen bestuur. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat [belanghebbende] mede namens het college administratief beroep heeft ingesteld.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en er ten onrechte van is uitgegaan dat [belanghebbende] beroep had moeten instellen tegen het besluit van 16 maart 2009. Het college acht zichzelf ook belanghebbende en wijst op de brochure Perspectief 2009, waaruit dit zijns inziens volgt.
Voorts betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat [belanghebbende] wel degelijk namens het college administratief beroep heeft ingesteld. Het college voert daarbij aan dat [belanghebbende] briefpapier van de universiteit heeft gebruikt, voorzien van een kopie van zijn visitekaartje, en de correspondentie van zowel het bestuur van de Technologiestichting STW als het algemeen bestuur is gericht aan de universiteit ter attentie van [belanghebbende]. Voorts voert het college aan dat op de hoorzitting van de commissie beroep- en bezwaarschriften machtigingen zijn overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat [belanghebbende] heeft bedoeld om administratief beroep in te stellen namens het college.
2.3.1. In de brochure Perspectief 2009 zijn indieners uit de aanvraagronde 2007 uitgenodigd om hun programmaontwerpen bij de aanvraagronde 2008 opnieuw in te dienen. Daarbij is als toelatingsvoorwaarde gesteld dat het programmavoorstel gezamenlijk wordt opgesteld en ingediend door onderzoekers. In de brochure Perspectief 2008, die het algemeen bestuur bij brief van 28 oktober 2010 heeft toegezonden en die betrekking heeft op de aanvraagronde 2007, zijn het expliciet "onderzoekers" die zijn uitgenodigd om een programmaontwerp in te dienen en is dezelfde toelatingsvoorwaarde gesteld. Dat in de toelichting op de toelatingsvoorwaarden en elders in de brochures een enkele keer wordt gesproken van indienende kennisinstellingen, doet aan deze duidelijke voorwaarde niet af. Voorts is namens het algemeen bestuur ter zitting toegelicht dat het in de praktijk een scherp onderscheid maakt tussen onderzoekers en kennisinstellingen, en dat alleen onderzoekers voor subsidie in aanmerking komen. Het college heeft dat niet weersproken.
Daarvan uitgaande, kan het standpunt van het college, dat [belanghebbende] en het college moeten worden vereenzelvigd omdat het programmaontwerp was ingediend door [belanghebbende] als onderzoeker verbonden aan de Technische Universiteit Delft en de gelden in de praktijk niet bij de onderzoeker maar bij de instelling terecht komen, niet worden gevolgd. Daargelaten in hoeverre het college daarbij belanghebbende is, volgt uit het voorgaande dat indien het college tegen het niet selecteren van het door [belanghebbende] ingediende programmaontwerp in rechte wil opkomen, het zich tijdig in de procedure moet voegen door zelf administratief beroep in te stellen. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen administratief beroep heeft ingesteld.
Anders dan het college betoogt, is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat niet is gebleken dat het college administratief beroep heeft ingesteld. Het administratief beroepschrift is ondertekend door [belanghebbende]; daarbij is niet vermeld dat het beroep is ingesteld mede namens het college. Ook de bewoordingen van dat beroepschrift bieden daarvoor geen aanknopingspunt. Voorts is niet binnen de beroepstermijn een machtiging overgelegd waarin [belanghebbende] is gemachtigd namens het college administratief beroep in te stellen. Daarom heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het beroepschrift niet mede namens het college is ingediend. Dat [belanghebbende] briefpapier van de Technische Universiteit heeft gebruikt voor het beroepschrift, voorzien van een kopie van zijn visitekaartje, is niet voldoende voor de conclusie dat hij mede namens het college administratief beroep heeft ingesteld. Dat het bestuur van de Technologiestichting STW en het algemeen bestuur alle correspondentie hebben gericht aan [belanghebbende] per adres de Technische Universiteit, vormt evenmin een aanknopingspunt voor die conclusie. In hetgeen is aangevoerd is verder geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet redelijkerwijs kan worden verweten dat het geen administratief beroep heeft ingesteld.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van het college terecht niet-ontvankelijk verklaard, zij het dat zij daarbij ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:6, tweede lid, van de Awb in plaats van aan artikel 6:13 van de Awb. De aangevallen uitspraak dient, in zoverre met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.6. Ter voorlichting van partijen overweegt de Afdeling naar aanleiding van het verhandelde ter zitting nog dat het niet selecteren van een ingediend programmaontwerp voor verdere uitwerking tot een programma, betekent dat dat ontwerp in de volgende ronde geen kans meer maakt om voor subsidie in aanmerking te komen; alleen op het gebied van de gekozen thema's kunnen uiteindelijk door onderzoekers via een open inschrijving voor goedgekeurde programma's subsidieaanvragen worden ingediend. Het niet selecteren van een programmaontwerp voor verdere uitwerking tot programma is daarmee gericht op rechtsgevolg en levert een besluit op in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010