201003385/1/H1.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Leeuwarden, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 februari 2010 in zaak nrs. 08/1495 en 09/41 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.
Bij besluit van 31 januari 2008 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van een gezondheidscentrum/sportaccomodatie (hierna: het sportcentrum) op een perceel aan de [locatie] te Leeuwarden.
Bij besluit van 4 juni 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 mei 2008 heeft het college bouwvergunning tweede fase verleend aan [vergunninghouder] voor het oprichten van een sportcentrum op het perceel.
Bij besluit van 24 november 2008, aangevuld bij besluit van 2 december 2008, heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank de door [appellante] tegen de besluiten van 4 juni en 24 november 2008 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Achmea Health Centers B.V., gevestigd te Apeldoorn, heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M. Onrust, en het college, vertegenwoordigd door A.J. Grondsma, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting Achmea Health Centers, vertegenwoordigd door ing. P.H.F. Poorthuis, als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een sportcentrum met onder meer een zwembad en spa- en ontspanningsruimten, kleedruimten, aerobiczalen, fysiotherapieruimten, een receptie/bar en een keuken.
Het bouwplan is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan "Recreatiegebied Kalverdijkje" dat aan het perceel de bestemmingen "Sportterrein", "Openbaar groen" en "Water" heeft toegekend.
Om toch bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.2. [appellante], die in de omgeving van het perceel waarop het sportcentrum is voorzien een fitnesscentrum exploiteert, betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was vrijstelling te verlenen omdat niet aan de vereisten die door het college van gedeputeerde staten daaraan zijn gesteld, wordt voldaan. Zo is het sportcentrum niet een lokaal project. Het verzorgingsgebied zal veel groter zijn dan het gebied van ongeveer 2 à 3 km rondom het sportcentrum. Zij stelt verder dat het de oprichting van een sportcentrum op een bedrijfsterrein betreft.
2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.3.1. Bij besluit van 18 oktober 2005, aangevuld op 16 mei 2006 en 6 februari 2007, heeft het college van gedeputeerde staten van Friesland het besluit tot aanwijzing van vrijstellingscategorieën, zoals bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO (hierna: de vrijstellingslijst) vastgesteld.
Als categorie van gevallen zijn in onderdeel B.2, onder o, aangewezen: (bouw)projecten, wijziging van het gebruik daaronder begrepen, in bestaand stedelijk gebied (bebouwde kom) voor lokale educatieve, sociale en/of medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport-, recreatieve- en welzijnsvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen, dit met uitzondering van projecten op een bedrijfsterrein.
Het college heeft aan het besluit tot verlening van vrijstelling het stuk "Ruimtelijke Onderbouwing vrijstellingsprocedure artikel 19 lid 2 Wro voor de bouw van een health center/sportaccomodatie aan de Egelantierstraat in Leeuwarden" van 3 december 2007 ten grondslag gelegd. Daarin is ervan uitgegaan dat het bouwplan past binnen de reikwijdte van de provinciale vrijstellingenlijst. Het college stelt zich op het standpunt dat het sportcentrum zich richt op klanten in Leeuwarden en dat gezien de afstand die de potentiële gebruikers van de sportvoorziening, gelet op de geboden faciliteiten, redelijkerwijs bereid zijn te overbruggen, sprake is van een lokaal project. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat het om een sportvoorziening gaat in de vorm van een lokaal project. Daarbij heeft hij betekenis kunnen toekennen aan de omstandigheid dat een sportvoorziening met de faciliteiten als de onderhavige naar zijn aard juist klanten zal trekken die in de buurt wonen of werken. Het sportcentrum richt zich, zo is ter zitting door Achmea Health Centers bevestigd, op klanten die binnen een afstand van twee tot drie kilometer van het sportcentrum wonen. De omstandigheid dat verzekerden bij een bepaalde ziektekostenverzekeraar korting kunnen krijgen op de kosten van het gebruik van faciliteiten van het sportcentrum, betekent niet dat daarom een lokaal karakter aan het sportcentrum moet worden ontzegd. De door [appellante] overgelegde informatie van de Rabobank, waarin algemene cijfers staan, biedt onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het college in dit concrete geval er niet van kon uitgaan dat het sportcentrum een lokaal karakter heeft. Ook de grote schaal van het gebouw doet daar niet aan af.
In het licht van het vorenoverwogene behoeft de stelling van [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de reactie van het college van 23 juni 2009 op het "Masterplan sport- en leisurepark en ontwikkelingsperspectief Kalverdijkje Noord" kan worden afgeleid dat de ambities voor dit gebied zijn bijgesteld tot vooral voorzieningen op stadsdeel- dan wel stedelijk verzorgend niveau geen bespreking meer.
Voor de juistheid van de stelling van [appellante] dat het sportcentrum wordt opgericht in een gebied dat is te beschouwen als bedrijfsterrein, bestaat geen grond. Onder bedrijfsterrein in de zin van de vrijstellingenlijst dient te worden verstaan een bedrijventerrein als bedoeld in het geldende bestemmingsplan. Nu in het bestemmingsplan die bestemming aan de desbetreffende gronden noch aan daar aangrenzende gronden is toegekend, bestaat in zoverre geen strijd met de vrijstellingenlijst. Dat, zoals [appellante] ter zitting heeft betoogd, in de omgeving van het sportcentrum enkele bedrijven zijn gevestigd, wat daar verder ook van zij, doet daaraan niet af.
De rechtbank heeft het college terecht bevoegd geacht te beslissen omtrent vrijstelling voor het bouwplan.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte zonder nadere motivering is afgeweken van het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften, waarin werd geadviseerd om ten aanzien van het gebruik van de voorziene platformlift een ten opzichte van het primaire besluit aanvullende motivering op te nemen.
2.4.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de platformlift een deugdelijke voorziening is. In het advies van 21 november 2008 van de Adviescommissie is een nadere motivering ter zake opgenomen. Anders dan waarvan [appellante] uitgaat, is het college niet afgeweken van het advies. Het college heeft in het besluit opgenomen dat het advies geen aanleiding geeft om daarvan af te wijken.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010