201003047/1/H1.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 februari 2010 in zaken nrs. 09/1032, 09/1033 en 09/1034 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college ten behoeve van Paardenkliniek Venlo B.V. een projectbesluit genomen voor het vestigen van een paardenkliniek op het perceel Maasbreeseweg 286 te Venlo. Voorts heeft het college bij onderscheiden besluiten van 30 juni 2009 aan Paardenkliniek Venlo bouwvergunningen verleend voor het oprichten van een paardenstal en het veranderen van een bedrijfsruimte tot paardenkliniek op dat perceel.
Bij uitspraak van 15 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Paardenkliniek Venlo, vertegenwoordigd door mr. S. Oord en S.E.M. Welschen, gehoord.
2.1. Het project, dat voorziet in het realiseren van een paardenkliniek met een nieuwe toegangsweg aan de Eversweg, is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Blerick". Om realisering van het project toch mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening het projectbesluit genomen. De bevoegdheid daartoe is door de raad van de gemeente Venlo aan hem gedelegeerd.
2.2. Het geschil is beperkt tot de realisering van de tweede toegangsweg tot het perceel vanaf de Eversweg. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan het projectbesluit geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Volgens hem is onvoldoende onderzoek verricht naar het aantal verkeersbewegingen dat op de nieuwe weg zal plaatsvinden. In dat verband wijst hij erop dat het college met betrekking tot die verkeersbewegingen gedurende de procedure verschillende standpunten heeft ingenomen.
2.2.1. De ruimtelijke onderbouwing van het project is neergelegd in het rapport "Ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de vestiging van een paardenkliniek aan de Maasbreeseweg te Venlo". In paragraaf 6.11 van de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat de ontsluiting van het perceel kan plaatsvinden via de Maasbreeseweg en dat ten behoeve van de verkeersveiligheid een toegangsweg/inrit aan de Eversweg wordt gerealiseerd. Wat betreft die inrit is vermeld dat deze ervoor zorgt dat gestroomlijnde transportbewegingen gerealiseerd worden, waarbij wordt opgemerkt dat het gaat om eenrichtingsverkeer.
In het zienswijzenverslag, dat deel uitmaakt van het projectbesluit, is onder punt 1 vermeld dat de inrit aan de Eversweg enkel door vrachttransporten zal worden gebruikt. Dit betreffen vrachtwagens ten behoeve van het transport van dieren en facilitair transport. Naar schatting zijn dit maximaal 4 of 5 verkeersbewegingen per dag. Volgens het zienswijzenverslag rijden deze vrachtwagens aan via de inrit aan de Eversweg en af via de Maasbreeseweg.
2.2.2. Uit het voorgaande volgt dat aan het projectbesluit de aanname ten grondslag ligt dat de beoogde weg, als weg met eenrichtingsverkeer, uitsluitend zal dienen als inrit voor vrachttransporten. Ter zitting hebben het college en Paardenkliniek Venlo echter verklaard dat over de nieuwe weg tevens andere verkeersbewegingen dan vrachttransporten mogen plaatsvinden en dat bezoekers van de paardenkliniek die weg desgewenst ook mogen gebruiken om het perceel te verlaten. Tevens is aangegeven dat vrachttransporten, afhankelijk van hun herkomst, zullen aanrijden via de Maasbreeseweg dan wel de Eversweg. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat het projectbesluit zowel wat betreft het aantal en soort verkeersbewegingen dat op de nieuwe weg zal plaatsvinden als de richting van het verkeer is gebaseerd op een onjuiste aanname. Dat besluit is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tot stand gekomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de bij de rechtbank ingestelde beroepen alsnog gegrond verklaren en de besluiten van 30 juni 2009 vernietigen. Uit oogpunt van finale geschilbeslechting zal de Afdeling hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van die besluiten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand gelaten kunnen worden.
2.4. In het verweerschrift in hoger beroep en ter zitting heeft het college onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing en het zienswijzenverslag uiteengezet dat in totaal tussen de 30 en 40 verkeersbewegingen van en naar de paardenkliniek zullen plaatsvinden, hetgeen neerkomt op 4 of 5 verkeersbewegingen per uur. In aanmerking genomen dat de kliniek één operatiekamer heeft en dat in de stal slechts een beperkt aantal paarden kan worden opgevangen, bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van die aantallen. [appellant] heeft daarvoor geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht. Verder heeft Paardenkliniek Venlo ter zitting gemotiveerd aangegeven dat de aanleg van de nieuwe weg wenselijk is voor vrachtwagens en paardentrailers, omdat het voor deze voertuigen, gezien hun omvang en die van het perceel, lastig is om op het perceel te keren. Aldus bestaat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat geen belang bestaat bij aanleg van de nieuwe weg.
Hoewel het woongenot van [appellant] door de nieuwe verkeersbewegingen mogelijk in enigerlei mate zal verminderen, is, anders dan hij betoogt, de aantasting van het woongenot, gezien het beperkte aantal verkeersbewegingen, niet zodanig groot, dat het college na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van Paardenkliniek Venlo die zijn gebaat bij het nemen van een projectbesluit dan aan de belangen van [appellant] bij weigering daarvan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college, gelet op de situering van het perceel, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een groot deel van de personeelsleden en de klanten van de paardenkliniek geen gebruik zal maken van de nieuwe weg, maar van de bestaande in- en uitrit aan de Maasbreeseweg, nu dit de kortste en meest voor de hand liggende route is. Voorts is van belang dat, zoals de rechtbank al onweersproken heeft vastgesteld, de ter plaatse geldende agrarische bestemming toestaat dat het betrokken perceelsgedeelte wordt gebruikt voor vervoersbewegingen ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Niet valt in te zien dat de met de paardenkliniek verband houdende verkeersbewegingen onevenredig meer overlast veroorzaken dan het ingevolge het bestemmingsplan reeds toegestane agrarische gebruik van het perceel. Ten slotte wordt nog in aanmerking genomen dat Paardenkliniek Venlo op grond van een met haar gesloten overeenkomst gehouden is de nieuwe weg af te schermen door het planten van struiken en bomen. Paardenkliniek Venlo heeft zich bereid verklaard dit in overleg met [appellant] te doen. Onder die omstandigheden heeft het college in redelijkheid een projectbesluit kunnen nemen. De Afdeling ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van de besluiten van 30 juni 2009 geheel in stand te laten.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 februari 2010 in zaken nrs. 09/1032, 09/1033 en 09/1034;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Venlo van 30 juni 2009, kenmerk GOKPC/20081716 en 20081710, GOKBE/20081710 en GOKBE/20081716;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van die besluiten geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venlo tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,50 (zegge: vijftienhonderdvijfenzeventig euro en vijftig cent), waarvan € 1.518,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Venlo aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010