201002259/1/H2.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Algemeen Bijzonder Voortgezet Onderwijs Flevoland, gevestigd te Almere (hierna: de stichting),
appellante,
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (thans: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; hierna: de staatssecretaris),
verweerder.
Bij besluit van 18 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Almere een verzoek van de stichting om in het plan van scholen 2010-2014 van de gemeente Almere een algemeen bijzondere school op te nemen afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de staatssecretaris het door de stichting hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2010, beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2010, waar de stichting, vertegenwoordigd door drs. B.A. Mom en A.B.F. Keulen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) gaat een voorstel van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad dat de opneming in het plan van een of meer openbare scholen bevat, vergezeld van:
a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen,
b. de beschrijving van het voedingsgebied,
c. de aanduiding van de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven en
d. de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging.
De in het eerste lid bedoelde prognose:
a. geeft inzicht in het te verwachten aantal leerlingen voor elk jaar van het tijdvak waarop de prognose betrekking heeft,
b. is gebaseerd op statistische gegevens over een tijdvak van 5 jaar en
c. vermeldt de berekeningen die tot de uitkomsten hebben geleid.
De prognose bevat gegevens omtrent:
2°. de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven,
3°. de bevolking in het voedingsgebied van 0 tot en met 14 jaar, verdeeld in leeftijdsgroepen van 1 jaar,
4°. de te verwachten instroom naar en uitstroom uit die bevolking,
5°. het te verwachten aantal levendgeborenen en
6°. indien het betreft openbaar onderwijs waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het openbaar basisonderwijs in een vergelijkbare gemeente, of
7°. indien het betreft openbaar onderwijs waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: het belangstellingspercentage voor de openbare school of scholen binnen de gemeente.
De prognose kan tevens gegevens bevatten naar aanleiding van de directe meting.
Ingevolge artikel 76, eerste lid, moet een verzoek om opneming in het plan van een bijzondere school voor 1 februari van het jaar van de vaststelling van het plan bij de gemeenteraad worden ingediend.
Ingevolge artikel 76, tweede lid, vermeldt het verzoek de richting van de school en naam en adres van het bevoegd gezag en gaat het vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, derde lid, met dien verstande dat in afwijking van artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, derde lid onder c 6°en c 7°, de prognose gegevens bevat omtrent:
a. indien het betreft een richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente, of
b. indien het betreft een school van een richting waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: het belangstellingspercentage voor de school of scholen van die richting binnen de gemeente.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, neemt de gemeenteraad een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.
Ingevolge artikel 78 worden bij de berekening van het aantal leerlingen dat een bijzondere school zal bezoeken, niet meegeteld leerlingen die wonen binnen redelijke afstand van een bijzondere school van de desbetreffende richting of richtingen en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is.
2.2. De raad heeft een verzoek van de stichting om in het plan van scholen 2010-2014 van de gemeente Almere een algemeen bijzondere school op te nemen afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat de school binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.
2.3. De stichting betoogt dat de staatssecretaris het administratief beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat de staatssecretaris is uitgegaan van een onjuiste berekeningswijze van het aantal te verwachten leerlingen. Nu niet in geschil is dat in dit geval de feitelijke belangstelling geen betrouwbare gegevens oplevert, omdat de bestaande scholen van dezelfde richting zeer recent zijn opgericht, had de staatssecretaris zich bij het beoordelen van het administratief beroep moeten baseren op de gegevens van de door de stichting vergelijkbaar geachte gemeente. De WPO biedt de staatssecretaris geen ruimte om een herberekening te maken van het belangstellingspercentage. Voorts voert de stichting aan dat, voor zover zou moeten worden uitgegaan van de door de staatssecretaris gehanteerde methode waarbij een herberekening is gemaakt van het belangstellingspercentage, de staatssecretaris op onjuiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 78 van de WPO door bij de berekening van het aantal leerlingen dat een bijzondere school zal bezoeken, niet mee te tellen het aantal leerlingen dat naar verwachting de bestaande scholen van de richting algemeen bijzonder onderwijs zal gaan bezoeken.
2.3.1. In Almere zijn twee scholen voor bijzonder algemeen primair onderwijs gevestigd. Gelet op het in artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO bepaalde, dient in dat geval te worden uitgegaan van het belangstellingspercentage voor de school of scholen van die richting binnen de gemeente. Tussen partijen is niet in geschil dat het feitelijk belangstellingspercentage in de gemeente Almere onvoldoende gegevens oplevert voor een prognose, nu de scholen van de richting algemeen bijzonder onderwijs in Almere recentelijk zijn gesticht en daardoor onvolgroeid zijn. In de WPO is voor de prognose van het belangstellingspercentage in de situatie waarin sprake is van een school van de richting waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is, maar het feitelijk belangstellingspercentage daarvan niet bruikbaar is, niet voorzien in een andere berekeningsmethodiek dan de directe meting als bedoeld in artikel 75, derde lid, van de WPO.
De vraag die de staatssecretaris bij het nemen van zijn besluit op het administratief beroep van de stichting ingevolge artikel 77, eerste lid, diende te beantwoorden, was of de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat de school binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm. Reeds omdat de door de stichting gehanteerde methodiek voor de berekening van het belangstellingspercentage in het geval reeds scholen van de aangevraagde richting aanwezig zijn in een gemeente, niet is voorzien in de WPO, was de raad, en ook de staatssecretaris, niet zonder meer gehouden van de door de stichting overgelegde gegevens uit te gaan.
2.3.2. De staatssecretaris heeft bij beantwoording van de vraag, of de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat de school binnen de wettelijke termijnen door voldoende leerlingen zal worden bezocht, terecht overwogen, dat - wanneer ervan wordt uitgegaan dat de twee bestaande scholen voor algemeen bijzonder onderwijs binnen de vereiste termijn van 5 jaar na oprichting voldoen aan de wettelijke stichtingsnorm - een belangstellingspercentage wordt verkregen dat in behoorlijke mate afwijkt van het door de stichting aan de aanvraag ten grondslag gelegde belangstellingspercentage. De staatssecretaris is dan ook terecht tot de conclusie gekomen, dat de raad niet aannemelijk heeft hoeven achten dat het door de stichting gehanteerde belangstellingspercentage realistisch is.
De staatssecretaris heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de plaatsruimte die alsdan moet worden geacht op die scholen aanwezig te zijn, kan worden gelijkgesteld met het aantal leerlingen dat alsdan volgens de stichtingsnorm ten minste geacht wordt de twee bestaande basisscholen te bezoeken, zodat dat aantal niet kan worden meegeteld bij berekening van het aantal leerlingen dat de door de stichting gewenste school zal bezoeken.
Indien wordt uitgegaan van de door de staatssecretaris gehanteerde berekening van het aantal leerlingen dat de door de stichting gewenste school zal bezoeken, wordt de voor Almere geldende stichtingsnorm niet gehaald. De staatssecretaris heeft dan ook terecht geoordeeld dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens niet aannemelijk is dat de school binnen de wettelijke termijnen door voldoende leerlingen zal worden bezocht.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010