ECLI:NL:RVS:2010:BO4836

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909045/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Varkenswei vastgesteld door de raad van de gemeente Vianen

Op 22 september 2009 heeft de raad van de gemeente Vianen het bestemmingsplan "Varkenswei" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] en anderen op 24 november 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op 30 augustus 2010, waarbij de appellanten vertegenwoordigd werden door mr. P. van Veen, en de raad door mr. J.C. Ellerman en M. Kruijt. Hegeman Bouwontwikkeling B.V. was ook aanwezig als partij. De raad betwistte de ontvankelijkheid van het beroep van enkele appellanten, omdat zij geen zienswijze tegen het ontwerpplan hadden ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het beroep van deze appellanten niet-ontvankelijk was, behalve voor de onderdelen die betrekking hadden op de gewijzigde maximale goothoogte van de grondgebonden woningen en de maximale bouwhoogte van de patiowoningen.

De Afdeling overwoog dat het bestemmingsplan voorziet in de herinrichting van de gronden van het voormalige Oosterlicht College voor de bouw van 37 woningen. De appellanten stelden dat de noordelijke punt van het plangebied als groene buffer in de structuurvisie is aangeduid, maar de raad had onvoldoende gemotiveerd waarom woningbouw daar was toegestaan. De raad verdedigde zijn keuze door te stellen dat de structuurvisie een beleidsnota is en dat de afwijking minimaal is. De Afdeling oordeelde dat de raad op deugdelijke gronden van de structuurvisie was afgeweken.

Daarnaast betoogden de appellanten dat het plan ten onrechte was gebaseerd op het "strokenmodel" en dat er geen mogelijkheid tot inspraak was geboden. De raad stelde dat de keuze voor het strokenmodel geen besluit in de zin van de Awb was, maar een stedenbouwkundige keuze. De Afdeling volgde dit standpunt. De appellanten voerden verder aan dat de bouwhoogte van de woningen in strijd was met het beeldkwaliteitsplan, maar de Afdeling oordeelde dat de raad zich op het standpunt had kunnen stellen dat de bouwhoogte in overeenstemming was met de bestaande woningen. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellanten ongegrond, met uitzondering van de niet-ontvankelijkheid van enkele appellanten.

Uitspraak

200909045/1/R2.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Vianen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Varkenswei" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2010, waar [appellant A] en [appellant B], vertegenwoordigd door mr. P. van Veen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en M. Kruijt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Hegeman Bouwontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door ing. E.J.M. van Kooten en G. Bloemendal, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In zijn verweerschrift heeft de raad de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant A] en [appellant B] en anderen, voor zover dat is ingediend namens [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G] en [appellant H], betwist.
2.1.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G] en [appellant H] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich slechts voor ten aanzien van de bij de vaststelling van het plan gewijzigde maximale goothoogte van de grondgebonden woningen en de maximale bouwhoogte van de patiowoningen. Met betrekking tot de overige in beroep bestreden planonderdelen is geen rechtvaardigingsgrond gebleken voor het niet tijdig naar voren brengen van een zienswijze.
Het beroep van [appellant A] en [appellant B] en anderen, voor zover dat is ingediend namens [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G] en [appellant H] is niet-ontvankelijk, voor zover dat niet ziet op de gewijzigde maximale goothoogte van de grondgebonden woningen en de maximale bouwhoogte van de patiowoningen.
2.2. Het plan voorziet in de herinrichting van de gronden van het voormalige Oosterlicht College ten behoeve van de bouw van 37 woningen. Het plangebied ligt ten zuiden van de historische stadskern van Vianen.
2.3. Het beroep van [appellant A] en [appellant B] en anderen, voor zover dat ontvankelijk is, is gericht tegen de vaststelling van het plan in zijn geheel. Hiertoe stellen [appellant A] en [appellant B] en anderen in de eerste plaats dat de noordelijke punt van het plangebied in de structuurvisie is aangeduid als groene buffer. De raad heeft onvoldoende gemotiveerd waarom in afwijking van de structuurvisie ter plaatse in woningbouw is voorzien, aldus [appellant A] en [appellant B] en anderen.
2.3.1. De raad stelt dat de structuurvisie het karakter heeft van een beleidsnota. Voor zover al sprake zou zijn van een afwijking van de structuurvisie, acht de raad een dergelijke afwijking minimaal, onder meer omdat de desbetreffende strook grond ten zuiden van de Beukenlaan op de verbeelding is bestemd als "Groen", "Water", "Tuin" en "Wonen" (zonder bouwvlak). Die afwijking acht de raad gerechtvaardigd omdat wordt gestreefd naar een intensivering en optimalisering van bestaande pijplijnplannen, waar het voorliggende plan eveneens onder valt. Het laten vervallen van de groenaanduiding ten behoeve van een meer praktische invulling bij de uitwerking van de structuurvisie op planniveau past in dat streven. Voorts is getracht een stedenbouwkundige relatie te creëren tussen de bestaande woningen aan de Buitenlandpoort en de nieuwe woningen in Varkenswei.
2.3.2. Uit de stukken blijkt dat de raad de structuurvisie "Vianen 2015" heeft vastgesteld op 28 april 2005. Op de bij de structuurvisie behorende kaart "stedenbouwkundige richtlijnen" is het gebied, met uitzondering van een strook grond ten zuidoosten van de woning Buitenlandpoort 56, aangeduid als "potentieel te ontwikkelen gebied". De desbetreffende strook grond is aangeduid als "groen".
De raad heeft aan de gronden die deel uitmaken van de in de structuurvisie beoogde groenstrook de bestemmingen "Groen", "Water", "Tuin" en "Wonen" toegekend. Niet in geschil is dat het plan niet in overeenstemming kan worden geacht met de structuurvisie, nu op de voor "Tuin" aangewezen gronden - gelet op het bepaalde in artikel 5 van de planregels - onder voorwaarden bij tuinen behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder onder meer overkappingen, erkers en vlaggenmasten, zijn toegestaan. Gelet op de bouwregels in artikel 8 zijn op de voor "Wonen" aangewezen gronden onder voorwaarden bijgebouwen en aan- en uitbouwen toegestaan, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Uit de structuurvisie blijkt dat maximale inbreiding van de kern Vianen wenselijk is, nu een aantal locaties in Vianen op korte termijn niet voor bebouwing in aanmerking komt. Genoemde gronden waaraan de bestemmingen "Tuin" en "Wonen" zijn toegekend, behoren bij een nog te realiseren woning op een opengebleven locatie. De raad heeft ter zitting toegelicht dat deze woning niet slechts voorziet in de behoefte aan inbreiding, maar ook het stedenbouwkundig belang dient dat de nieuwe woningen in het plangebied zullen aansluiten bij de bestaande woningen aan de Buitenlandpoort. Hetgeen de raad betoogt ten aanzien van de benodigde optimalisatie van het voorliggende plan, acht de Afdeling niet onredelijk. Gelet op de ter zitting gegeven toelichting aan de hand van kaartmateriaal kan de raad eveneens gevolgd worden in zijn betoog dat een stedenbouwkundig belang bestaat bij woningbouw op bedoelde locatie. Voorts heeft de raad bij zijn besluit mogen betrekken dat het gaat om een marginale afwijking van het structuurplan en dat aantasting van de groenstructuur in het plangebied in dit geval beperkt moet worden geacht, nu aan de westkant van het plangebied een ruime groenstrook in het plangebied is opgenomen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad op deugdelijke gronden van de structuurvisie is afgeweken.
2.4. [appellant A] en [appellant B] en anderen stellen voorts dat het plan ten onrechte is gebaseerd op het zogenoemde "strokenmodel". Zij voeren op dit punt aan dat geen mogelijkheid tot inspraak is geboden bij het besluit van de gemeenteraad van 8 april 2008 waarbij het "strokenmodel" als uitgangspunt voor de inrichting van het plangebied is verkozen. Ook is dat besluit niet op de in de Awb voorgeschreven wijze bekendgemaakt.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de keuze om het "strokenmodel" als voorkeursmodel aan te wijzen geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het betreft slechts een stedenbouwkundige keuze voor de invulling van het plangebied, waartegen in het kader van de bestemmingsplanprocedure kan worden opgekomen.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat het college van burgemeester en wethouders op 1 mei 2007 heeft besloten om het "strokenmodel" als voorkeursmodel aan te wijzen. Uit de stukken blijkt dat het gaat om een stedenbouwkundig model waarvan wordt gemeend dat dit het best past bij de bestaande omgeving en voorziet in een landschappelijke overgang naar de naastgelegen ijsbaan. De raad heeft met het "strokenmodel" ingestemd op 8 april 2008. In een bestemmingsplanprocedure kan de aanvaardbaarheid van een aan een plan ten grondslag gelegde beslissing over een stedenbouwkundig model aan de orde worden gesteld en kunnen daartegen in rechte bezwaren naar voren gebracht worden. Gelet hierop volgt de Afdeling het betoog van [appellant A] en [appellant B] en anderen niet dat geen inspraak zou zijn geboden, dat het besluit niet op de in de Awb voorgeschreven wijze zou zijn bekendgemaakt en dat deze daarom niet ter onderbouwing van het plan mocht dienen.
2.5. [appellant A] en [appellant B] en anderen stellen dat ten onrechte het meest massale van de twee te realiseren clusters direct achter de woningen aan de Buitenlandpoort is gesitueerd. Voorts kunnen zij zich niet verenigen met de maximaal toegestane bouwhoogte van 10 meter van de grondgebonden woningen in het plangebied. Dit kan als gevolg hebben dat woningen met twee bouwlagen en een kap worden gerealiseerd, hetgeen in strijd is met het beeldkwaliteitsplan "Varkenswei Vianen" van oktober 2008. [appellant A] en [appellant B] en anderen stellen dat de maximale goothoogte van de voorziene grondgebonden woningen ten onrechte is verhoogd van 4 meter naar 6 meter. [appellant A] en [appellant B] en anderen zijn van mening dat de door de raad gewenste diversiteit in architectuur ook op andere manieren dan het verhogen van de goothoogte kan worden bereikt.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de lagere patiowoningen naast de ijsbaan zijn gesitueerd om een stedenbouwkundige overgang naar het open gebied te creëren. De raad betoogt dat hij bij zijn keuze om de hogere grondgebonden woningen achter de woningen aan de Buitenlandpoort te situeren, voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van omwonenden. Het woon- en leefklimaat van de bewoners aan de Buitenlandpoort blijft aanvaardbaar, onder meer omdat de voorziene woningen op afstand blijven en de kaprichting van die woningen haaks staat op de Buitenlandpoort, aldus de raad. Voorts stelt de raad dat het plan in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan, omdat de nokhoogte van 10 meter van de voorziene grondgebonden woningen goed aansluit bij de bestaande woningen aan de Buitenlandpoort. Een nokhoogte van 10 meter acht de raad niet ongebruikelijk in stedelijk gebied. Volgens de raad stemmen goot- en bouwhoogten in het plan ook overeen met die in andere plannen in Vianen.
2.5.2. Dienaangaande wordt in de eerste plaats overwogen dat geen voorschrift valt aan te wijzen op grond waarvan het beeldkwaliteitsplan bij de vaststelling van het bestemmingsplan in acht genomen moet worden. Het beeldkwaliteitsplan dient naar het oordeel van de Afdeling in dezen te worden aangemerkt als een richtinggevend beleidsstuk, zodat de raad hiermee rekening dient te houden en hiervan gemotiveerd kan afwijken.
Bij de keuze voor situering van de clusters in het plangebied en de in de regels neergelegde bouwhoogten, heeft de raad willen aansluiten bij de omgeving, hetgeen overeenkomt met het beeldkwaliteitsplan. In het beeldkwaliteitsplan is het plangebied opgesplitst in twee clusters. In cluster I worden grondgebonden woningen gerealiseerd, terwijl in cluster II patiowoningen zijn voorzien. Voor wat betreft de woningen in cluster I vermeldt het beeldkwaliteitsplan dat de bouwhoogte van de woningen vergelijkbaar is met de woningen aan de Buitenlandpoort en dat de bouwhoogte daarom één bouwlaag met een kap over twee lagen betreft. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de raad zich op het standpunt stellen dat cluster I, gelet op de afstand van 15 tot 20 meter tussen de dichtstbijzijnde voorziene woningen en de woningen aan de Buitenlandpoort en de haakse kaprichting van de voorziene woningen, niet zodanig is gesitueerd dat een ernstige aantasting van het woonklimaat in de omgeving zal plaatsvinden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad tevens bij zijn besluit mogen betrekken dat er geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat en dat het hier een stedelijke omgeving betreft.
De Afdeling overweegt voorts dat ook de woningen met één bouwlaag, met een kap over twee lagen, zoals in het beeldkwaliteitsplan beschreven, in totaal drie bouwlagen zullen hebben. Gegeven de eisen met betrekking tot de minimale verdiepingshoogten als genoemd in het Bouwbesluit, is een bouwhoogte van 10 meter daarbij passend te achten.
De raad heeft voorts onweersproken gesteld dat de woningen aan de Buitenlandpoort een bouwhoogte hebben van ongeveer 7,5 tot 9,5 meter. Het standpunt van de raad dat een maximale bouwhoogte van 10 meter voor de woningen in cluster I aansluit bij de bouwhoogte van de bestaande woningen aan de Buitenlandpoort, acht de Afdeling daarom niet onjuist. In zoverre bestaat geen grond om te oordelen dat het plan in strijd is met het beeldkwaliteitsplan.
Wel brengt het feit dat de maximale goothoogte van de grondgebonden woningen is verhoogd van 4 meter naar 6 meter, met zich dat - in afwijking van het beeldkwaliteitsplan - woningen met twee bouwlagen en een kap kunnen worden gerealiseerd. Het standpunt van de raad dat met het verhogen van de goothoogte wordt beoogd meer variatie in de architectuur aan te brengen, wordt echter niet onredelijk geacht. In het beeldkwaliteitsplan geldt immers eveneens als criterium dat er variatie is in kapvorm en in kaprichting. Voorts heeft de raad in zijn belangenafweging mogen betrekken dat de bewoners aan de Buitenlandpoort als gevolg van de verhoogde goothoogte geen hinder zullen ondervinden wat betreft schaduwwerking of hun uitzicht.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die met de realisering van de voorziene woningbouw zijn gediend dan aan het belang van [appellant A] en [appellant B] en anderen bij behoud van de huidige situatie.
2.6. Voorts is ten onrechte de bouwhoogte van de voorziene patiowoningen verhoogd, aldus [appellant A] en [appellant B] en anderen. [appellant A] en [appellant B] en anderen vrezen dat de privacy van omwonenden in geding is omdat op de patiowoningen een dakterras kan worden gerealiseerd.
2.6.1. De raad stelt dat het maaiveld van de naastgelegen ijsbaan hoger ligt dan het maaiveld ter plaatse van de voorziene patiowoningen. Om inkijk te voorkomen en om uitzicht over de ijsbaan te creëren, is de maximale bouwhoogte van de patiowoningen verhoogd zodat een hogere begane grondvloer kan worden gerealiseerd. De maximale hoogte van de opbouw moest voorts eveneens met 0,5 meter worden verhoogd omdat anders het deels realiseren van een tweede bouwlaag praktisch niet mogelijk zou zijn. De raad meent dat van een aantasting van de privacy in dit geval geen sprake zal zijn, gelet op de ligging van de patiowoningen ten opzichte van de bestaande bebouwing.
2.6.2. Met betrekking tot het betoog dat de bouwhoogte van de voorziene patiowoningen ten onrechte is verhoogd, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat inkijk in de voorziene patiowoningen voorkomen dient te worden, niet onredelijk. De Afdeling ziet in het door [appellant A] en [appellant B] en anderen aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, vanwege de verhoogde begane grondvloer, de bouwhoogte van de patiowoningen niet mocht aanpassen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder 5, sub a., van de planregels, is onder voorwaarden een dakterras bovenop een carport toegestaan. Voor zover [appellant A] en [appellant B] en anderen betogen dat omwonenden aan de Buitenlandpoort in hun privacy zullen worden aangetast als gevolg van de te realiseren dakterrassen, overweegt de Afdeling dat - gelet op de afstand van minimaal 43 meter tussen de patiowoningen en de woningen aan de Buitenlandpoort en gelet op het feit dat daartussen woningen van 10 meter hoogte zijn voorzien - een aantasting van de privacy niet aannemelijk is.
2.7. [appellant A] en [appellant B] en anderen betogen dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid een achterom te realiseren voor de woning aan de [locatie].
2.7.1. Gelet op de verbeelding grenst de achterzijde van het perceel [locatie] direct aan gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend. De bestemming "Wonen" sluit het door [appellant A] en [appellant B] en anderen ten dele gewenste gebruik als achterom niet uit. Voorts is uit de stukken gebleken en heeft Hegeman Bouwontwikkeling B.V. ter zitting herhaald, dat de achtertoegang tot het perceel [locatie] deels voor haar rekening zal worden uitgevoerd, zodat naar het oordeel van de Afdeling voldoende is gewaarborgd dat het achterom zal worden gerealiseerd.
2.8. [appellant A] en [appellant B] en anderen betogen dat het plan niet in een afdoende oplossing voor de verkeersafwikkeling van de woningen in het plangebied voorziet. Verder biedt de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting" ten onrechte de mogelijkheid om ter plaatse een volwaardige verkeersontsluiting te realiseren. De beoogde calamiteitenontsluiting is immers niet dwingend in het plan voorgeschreven, aldus [appellant A] en [appellant B] en anderen.
2.8.1. De raad stelt dat het plan slechts een gering aantal extra autobewegingen tot gevolg zal hebben. Gelet daarop verwacht de raad dat zich op de omliggende wegen geen doorstromingsproblemen zullen voordoen. Ten aanzien van de calamiteitenontsluiting stelt de raad dat het niet de bedoeling is om op de desbetreffende gronden een normale verkeersontsluiting te realiseren.
2.8.2. Ten aanzien van de verkeersafwikkeling in en om het plangebied heeft DTV Consultants B.V. onderzoek gedaan naar de verkeerseffecten van het plan op de omgeving. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Verkeersadvies Varkenswei" van april 2009. In het rapport is vermeld dat de toename van het aantal motorvoertuigen als gevolg van de voorziene ontwikkeling dusdanig laag is dat op de omliggende wegen geen doorstromingsproblemen te verwachten zijn.
[appellant A] en [appellant B] en anderen hebben hun stelling dat het plan niet in een afdoende verkeersafwikkeling van de woningen in het plangebied voorziet, niet nader gestaafd. Voorts hebben zij geen tegenonderzoek overgelegd ter ondersteuning van hun standpunt. In de enkele stelling van [appellant A] en [appellant B] en anderen ziet de Afdeling geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het plan wat betreft de doorstroming en de verkeersveiligheid in en om het plangebied niet aanvaardbaar zou zijn.
2.8.3. Op de verbeelding is ten behoeve van een ontsluitingsweg aan gronden aan de noordoostzijde van het plangebied, die aansluiten op de Buitenlandpoort, de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied", alsmede de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting" toegekend. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planregels, voor zover hier thans van belang, zijn de voor "Verkeer - Verblijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor wegen, straten, paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, bermen en beplanting en duikers, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting" een calamiteitenontsluiting voor hulpdiensten is toegestaan.
Weliswaar is in deze regel niet bepaald dat ter plaatse uitsluitend een calamiteitenontsluiting is toegestaan, maar de Afdeling acht in dit geval niet aannemelijk dat op de desbetreffende gronden een volwaardige verkeersontsluiting zal worden gerealiseerd. In de toelichting op het plan staat dat de desbetreffende ontsluitingsweg waarop de aanduiding rust, alleen in geval van calamiteiten zal worden opengesteld voor autoverkeer. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat ten behoeve van de calamiteitenontsluiting een verkeersmaatregel, bijvoorbeeld in [appellant C]m van een met sleutel te bedienen paaltje, zal worden getroffen om dit te bewerkstelligen. Het bestemmingsplan staat niet in de weg aan de mogelijkheid voor het gemeentebestuur om ter plaatse verkeersmaatregelen te treffen. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat de ontsluiting slechts breed genoeg is voor één motorvoertuig zodat twee motorvoertuigen elkaar ter plaatse niet kunnen passeren.
2.9. [appellant A] en [appellant B] en anderen hebben in het beroepschrift voor het overige verwezen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het vaststellingsbesluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant A] en [appellant B] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bezwaren in het vaststellingsbesluit onjuist zou zijn.
2.10. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend namens [appellant C], [appellant D], [appellant E], [appellant F], [appellant G] en [appellant H], behoudens voor zover dit ziet op de gewijzigde maximale goothoogte van de grondgebonden woningen en de maximale bouwhoogte van de patiowoningen;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010
59-612.