ECLI:NL:RVS:2010:BO4831

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004353/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Dordrecht inzake omzetting zelfstandige woonruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van [partij] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht. Het college had op 24 november 2009 de erven gelast om de omzetting van hun woning aan de [locatie] in onzelfstandige woonruimte ongedaan te maken, op straffe van een dwangsom. De erven maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 15 maart 2010. De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht verklaarde op 16 april 2010 het beroep van de erven ongegrond. Hierop hebben de erven hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoerden dat de inspecties die aan het besluit ten grondslag lagen onrechtmatig waren, omdat de inspecteurs zonder toestemming de woning waren binnengetreden.

De Raad van State overweegt dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist is, maar dat in dit geval de bewoners, die geen familie van elkaar waren, wel toestemming hebben gegeven. De Raad concludeert dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat de woning was omgezet van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte, en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De erven van [partij] hebben niet aangetoond dat er een huishouden in de woning werd gevormd, en de Raad bevestigt dat de bewoners geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voerden. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201004353/1/H3.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [partij], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 16 april 2010 in zaak nrs. 10/353 en 10/352 in het geding tussen:
de erven van [partij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2009 heeft het college de erven van [partij] op straffe van een dwangsom gelast om de omzetting van de woning aan de [locatie] te [plaats] in onzelfstandige woonruimte ongedaan te maken.
Bij besluit van 15 maart 2010 heeft het college het door de erven van [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door de erven van [partij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de erven van [partij] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De erven van [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2010, waar de erven van [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door G. Boukich en B.B.A. de Bruijn, beiden werkzaam bij het Servicecentrum Drechtsteden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: de Awbi) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge het tweede lid wordt onder zelfstandige woonruimte als bedoeld in het eerste lid, onder c, verstaan een woonruimte welke een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Ingevolge artikel 31 wordt een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder h, van de Huisvestingsverordening gemeente Dordrecht (hierna: de Verordening) wordt in deze verordening onder huishouden verstaan een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren.
Ingevolge die aanhef en onder l, wordt in deze verordening onder onzelfstandige woonruimte verstaan woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Ingevolge artikel 3.1.1 is het bepaalde in paragraaf 3.1 van toepassing op gebouwen die woonruimte bevatten.
Ingevolge artikel 3.1.2, aanhef en onder c, is het verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1, van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte om te zetten of om te laten zetten.
Ingevolge artikel 3.1.4, eerste lid, verlenen burgemeester en wethouders de vergunning, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend.
Ingevolge het negende lid kunnen burgemeester en wethouders besluiten binnen de gemeente gebieden aan te wijzen waar het aantal vergunningen voor het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte ten behoeve van kamerverhuur in verband met te vrezen aantasting van de woonkwaliteit en het leefmilieu aan een maximum is gebonden.
Ingevolge het elfde lid stellen burgemeester en wethouders het maximaal toegestane percentage kamerverhuurpanden binnen de aangewezen gebieden als bedoeld in lid 9 vast.
Ingevolge het twaalfde lid, aanhef en onder a, weigeren burgemeester en wethouders de vergunning voor het omzetten van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimte ten behoeve van kamerverhuur indien het maximum als genoemd in lid 11 is bereikt.
Ingevolge het dertiende lid is het bepaalde in het achtste tot en met twaalfde lid niet van toepassing op woonruimte van corporaties.
2.2. Het college heeft aan het besluit van 15 maart 2010, voor zover thans van belang, ten grondslag gelegd dat bij inspecties op 11 november 2009 en 4 februari 2010 is vastgesteld dat de woning, waarvan de erven van [partij] eigenaar zijn, is omgezet van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte zonder dat daarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet en artikel 3.1.2, aanhef en onder c, van de Verordening is verleend of aangevraagd.
2.3. De erven van [partij] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college bij zijn besluitvorming geen gebruik mocht maken van de bevindingen van voormelde inspecties. Zij voeren daartoe aan dat deze inspecties onrechtmatig zijn verricht, aangezien de betrokken inspecteurs daarbij zonder machtiging en zonder toestemming van hen of van de bewoners in de woning zijn binnengetreden.
2.3.1. Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Awbi, is voor het binnentreden in een woning in beginsel een machtiging vereist indien toestemming van de bewoner ontbreekt. Niet in geschil is dat de erven van [partij] ten tijde van de inspecties niet in de woning woonden. Reeds daarom stond het ontbreken van hun toestemming er niet aan in de weg dat zonder machtiging in de woning werd binnengetreden. Verder heeft het college uiteengezet dat de bewoners, met wie in het Engels is gecommuniceerd, desgevraagd met de binnentreding hebben ingestemd. Het betoog faalt.
2.4. De erven van [partij] betogen verder dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college tot oplegging van de last onder dwangsom heeft mogen besluiten. Zij voeren daartoe aan dat de woning niet is omgezet in onzelfstandige woonruimte, maar een zelfstandige woonruimte vormt aangezien de bewoners tezamen een huishouden vormen. De kwalificatie van de woning als onzelfstandige woonruimte strookt niet met de definitie van kamergewijze verhuur in het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (hierna: het Gebruiksbesluit), aldus de erven van [partij].
Zij voeren verder aan dat het college in vijf vergelijkbare zaken de daarin opgelegde lasten onder dwangsom heeft ingetrokken, dat het college niet handhavend optreedt tegen het bewonen van panden door krakers en kraakwachten en dat het college de regelgeving omtrent de omzetting in onzelfstandige woonruimte niet toepast ten aanzien van woningcorporatie Woonbron.
2.4.1. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, dient de vraag of de woning is omgezet van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte te worden beantwoord aan de hand van de Huisvestingswet en de Verordening en niet aan de hand van het Gebruiksbesluit. Het Gebruiksbesluit behelst voorschriften voor het brandveilig gebruik van bouwwerken en dient daarmee een ander doel dan de Huisvestingswet en de Verordening, die strekken tot een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte.
2.4.2. Bij de inspecties hebben de inspecteurs hun bevindingen aan de hand van een checklist kamerverhuur vastgelegd. Volgens de checklist van de inspectie op 11 november 2009 bevonden zich toen drie eenpersoonsbedden en een tweepersoonsbed in de woning en verbleven op dat moment in de woning drie personen, die hebben verklaard dat in de woning geen andere personen sliepen. Tijdens de inspectie op 4 februari 2010 verbleven volgens de ingevulde checklist wederom drie personen in de woning. Van de gesprekken die de inspecteurs bij de laatstgenoemde inspectie met de bewoners hebben gevoerd, zijn verslagen opgesteld. Volgens deze verslagen hebben de bewoners verklaard dat zij geen familie van elkaar zijn maar collega's, en dat zij geen gezamenlijke bankrekening hebben. Zij hebben voorts verklaard dat zij via hun werkgever, een uitzendbureau, dat de woning van de erven van [partij] huurt, in de woning zijn gehuisvest en dat zij niet weten hoelang zij daar zullen blijven wonen. Uit de verklaringen volgt dat twee bewoners een echtgenote hebben die in Polen verblijft en dat een bewoner tevoren in Polen bij zijn ouders woonde. Volgens een afdruk van het gemeentelijke basisadministratiesysteem waren de aangetroffen bewoners niet in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven. Blijkens de bij de inspecties gemaakte foto's van identiteitsbewijzen hadden de aangetroffen bewoners de Poolse nationaliteit.
Zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen, volgt uit deze bevindingen, in onderlinge samenhang bezien, dat de bewoners niet de intentie hebben om bestendig voor onbepaalde tijd een huishouden te vormen. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd dat de bewoners geen duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, zodat zij geen huishouden in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder h, van de Verordening vormen. Hetgeen de erven van [partij] hebben aangevoerd, biedt geen grond voor een ander oordeel. Dat geen huurovereenkomst met iedere bewoner afzonderlijk is afgesloten, doet niet af aan de wijze waarop de bewoners feitelijk in de woning samenleven, zoals bij de inspecties is vastgesteld.
2.4.3. Aangezien de bewoners van de woning geen huishouden in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder h, van de Verordening vormen, heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat het college er terecht van is uitgegaan dat de woning is omgezet van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet en artikel 3.1.2, aanhef en onder c, van de Verordening was daarvoor een vergunning vereist. Bij gebreke van een dergelijke vergunning is de omzetting van de woning in strijd met deze bepalingen. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, kunnen de erven van [partij] in dat verband als overtreder worden aangemerkt, nu zij de woning verhuren aan het uitzendbureau dat de bewoners in de woning huisvest.
2.4.4. Nu de woning in strijd met de Huisvestingswet en de Verordening in onzelfstandige woonruimte is omgezet, was het college bevoegd om ter zake handhavend op te treden, hetgeen de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.5. Het college heeft de erven van [partij] bij brief van 16 februari 2009 in de gelegenheid gesteld om een vergunning aan te vragen voor het omzetten van de woning in onzelfstandige woonruimte. Voorts heeft college in een brief van 7 mei 2009 te kennen gegeven voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen indien niet binnen zes weken na verzenddatum van de brief de omzetting ongedaan wordt gemaakt of een vergunning voor die omzetting wordt aangevraagd. Niet in geschil is dat de erven van [partij] nimmer een aanvraag om een vergunning voor de omzetting hebben ingediend. Derhalve bestaat geen concreet zicht op legalisatie. De voorzieningenrechter is terecht tot dezelfde slotsom gekomen. Hetgeen de erven van [partij] hebben aangevoerd omtrent het maximum dat ingevolge artikel 3.1.4, negende en elfde lid, van de Verordening aan het aantal vergunningen voor het omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte is gesteld, is geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat het college niet heeft gesteld dat dit maximum zich in dit geval tegen verlening van een vergunning verzet.
De voorzieningenrechter heeft met juistheid ook overigens geen omstandigheden aanwezig geacht die aan oplegging van een last onder dwangsom in de weg staan. Dat het college in vijf andere zaken de opgelegde lasten onder dwangsom heeft ingetrokken, levert niet een dergelijke omstandigheid op. Het college heeft toegelicht dat het in die gevallen daartoe heeft besloten omdat, bij gebreke van toestemming van de bewoners, in de betrokken woningen geen zorgvuldige inspectie heeft kunnen plaatsvinden.
Dat het college, naar gesteld, niet tegen de bewoning van panden door krakers en kraakwachten optreedt en leegstaande school- en kantoorgebouwen ten behoeve van de exploitatie als antikraakpand verhuurt aan Stichting Camelot, verzet zich evenmin tegen oplegging van een last onder dwangsom, nu de erven van [partij] niet aannemelijk hebben gemaakt dat in deze panden de Huisvestingswet en de Verordening worden overtreden. Voorts heeft [partij] niet aannemelijk gemaakt en heeft het college betwist dat het college van woningcorporatie Woonbron niet eist dat een vergunning wordt aangevraagd voor het omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte. Dat het maximum voor het aantal vergunningen niet van toepassing is op Woonbron, vindt zijn grondslag in artikel 3.1.4, dertiende lid, van de Verordening. Het college heeft daarbij aangevoerd dat ten aanzien van woningcorporaties zoals Woonbron andere instrumenten beschikbaar zijn en ook worden gebruikt om het doel van het instellen van het maximum, te weten het beperken van de overlast van kamerverhuur, te bereiken. Aangezien de erven van [partij] geen woningcorporatie zijn, zijn zij niet te vergelijken met Woonbron en is er geen strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog van de erven van [partij] ten slotte dat het college de Verordening niet op juiste wijze in acht neemt omdat niet elk half jaar een evaluatierapport wordt opgesteld, mist feitelijke grondslag, nu de Verordening geen verplichting bevat tot het opstellen van een dergelijk rapport.
2.4.6. Gezien het voorgaande, heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het college tot oplegging van de last onder dwangsom heeft mogen besluiten.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010
97-640.