201003964/1/H3.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 9 maart 2010 in zaak nr. 09/432 in het geding tussen:
het bestuur van het Faunafonds (hierna: het Faunafonds).
Bij besluit van 11 september 2008 heeft het Faunafonds een verzoek van [appellant] om een tegemoetkoming in door brandganzen aan het gewas wintertarwe veroorzaakte faunaschade afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2009 heeft het Faunafonds het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2010, verzonden op 11 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 mei 2010.
Het Faunafonds heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het Faunafonds, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) en H.G. Engberink, werkzaam bij het Faunafonds, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) is er een Faunafonds, dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, wordt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onderdeel b, slechts verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling), kan het bestuur de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade met inachtneming van het hierna bepaalde.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kan het bestuur uitsluitend een tegemoetkoming verlenen voor schade, veroorzaakt door diersoorten genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en b, van de Ffw, die door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen aan bedrijfsmatige landbouw, bosbouw of visserij is veroorzaakt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, zal het bestuur een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 slechts verlenen, indien en voor zover naar zijn oordeel de grondgebruiker de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.
Ingevolge het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, staan maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan het bestuur meent dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de grondgebruiker kunnen worden genomen, vermeld in het door het bestuur vastgestelde Handboek Faunaschade. Indien een grondgebruiker een niet in het Handboek Faunaschade vermeld verjaagmiddel wil aanwenden, legt hij het gebruik van het middel vooraf schriftelijk voor aan het bestuur.
Volgens het Handboek Faunaschade (hierna: het Handboek) is het Faunafonds van oordeel dat de grondgebruiker, om voor schadevergoeding in aanmerking te komen, een aantal van de in het Handboek vermelde maatregelen moet hebben getroffen. In het algemeen moet de grondgebruiker minimaal twee van de vermelde preventieve maatregelen hebben toegepast en kunnen aantonen dat deze maatregelen daadwerkelijk zijn genomen.
Volgens de toelichting op de Regeling, voor zover thans van belang, moeten grondgebruikers op ingezaaide graslanden, akkerbouwpercelen en percelen waarop vollegrondsgroenten worden geteeld en die als kwetsbare gewassen worden aangemerkt en die zijn gelegen buiten de foerageergebieden, in voldoende aantallen visuele en akoestische afweermiddelen plaatsen om de ganzen en smienten van de percelen te weren.
2.2. Het Faunafonds heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing ten grondslag gelegd dat [appellant] onvoldoende preventieve maatregelen heeft genomen ter voorkoming of beperking van de schade. Fysieke verjaging is geen preventieve maatregel, maar dient plaats te vinden naast het nemen van preventieve en controleerbare maatregelen, aldus het Faunafonds. Derhalve heeft [appellant] slechts één maatregel genomen, te weten het plaatsen van stokken met linten. Volgens het Faunafonds moet in geval van wintertarwe minimaal één visueel middel en één akoestisch middel worden ingezet.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank de door brandganzen veroorzaakte schade ten onrechte voorzienbaar heeft geacht.
2.3.1. Het betoog faalt. In het Handboek zijn overwinterende ganzen in het onderdeel granen als schadeveroorzakende diersoort vermeld. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat ganzen veelvuldig in de provincie Groningen worden gesignaleerd. Derhalve heeft de rechtbank de veroorzaakte schade terecht voorzienbaar geacht.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Faunafonds zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij onvoldoende preventieve maatregelen heeft genomen. Hij voert aan dat de door hem geplaatste stokken met linten een dubbelfunctie hebben, aangezien de linten zowel bewegen als een ritselend geluid maken. Verder voert hij aan dat hij een vogelafweerpistool had kunnen inzetten, maar dat van die mogelijkheid geen gebruik is gemaakt, omdat de brandganzen niet meer op zijn perceel zijn teruggekomen en het inzetten van een vogelafweerpistool slechts zinvol is indien schadeveroorzakende vogels zijn gesignaleerd. Na de signalering van de brandganzen is het snelste middel ingezet, te weten verjaging, aldus [appellant]. Voorts heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte ter motivering verwezen naar de toelichting op de Regeling, omdat deze nog niet was bekendgemaakt ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Ten slotte verwijst hij naar twee eerdere verzoeken om tegemoetkoming in faunaschade, die wel zijn toegewezen.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in het Handboek niet staat vermeld welke maatregelen kunnen worden genomen ter voorkoming van het aanbrengen van schade aan granen door overwinterende brandganzen. Daarom geldt volgens het Handboek het algemene uitgangspunt dat minimaal twee niet gespecificeerde maatregelen moeten zijn genomen.
2.4.2. De Regeling zoals die luidde ten tijde van de besluiten van 11 september 2008 en 2 april 2009, is gewijzigd bij besluit van het Faunafonds van 7 februari 2008. Dit besluit is op 7 maart 2008 gepubliceerd in de Staatscourant en werkt terug tot 1 december 2007. Het gedeelte van de toelichting op de Regeling waarnaar de rechtbank heeft verwezen, maakte ook voorafgaand aan de voormelde wijziging reeds deel uit van de toelichting op de Regeling. Derhalve was de toelichting, anders dan [appellant] betoogt, reeds kenbaar toen de schadeveroorzakende gebeurtenis zich op 10 januari 2008 voordeed. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het beleid, zoals neergelegd in de toelichting op de Regeling, van toepassing heeft geacht. Volgens dit beleid moeten in een geval als het onderhavige in voldoende aantallen visuele en akoestische afweermiddelen worden geplaatst.
2.4.3. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, is geen grond voor het oordeel dat het Faunafonds het plaatsen van stokken met linten niet heeft mogen aanmerken als één preventief middel, te weten een visueel middel. Dat de linten, naar [appellant] stelt, ook een ritselend geluid maken, is onvoldoende om deze ook als akoestisch middel ter afwering van brandganzen aan te merken.
2.4.4. Niet in geschil is dat [appellant], voorafgaand aan het neerstrijken van de brandganzen op het perceel, één maatregel ter voorkoming van schade had getroffen, te weten het plaatsen van stokken met linten. Met de rechtbank is de Afdeling is van oordeel dat het Faunafonds zich op het standpunt heeft mogen stellen, dat [appellant] aldus onvoldoende maatregelen heeft getroffen om het ontstaan van schade te voorkomen. Dat [appellant] na het neerstrijken van de brandganzen en het ontstaan van de schade de brandganzen heeft verjaagd en een vogelafweerpistool had kunnen inzetten, kan aan dit oordeel niet afdoen. Die maatregelen hebben niet bijgedragen aan het voorkomen van het ontstaan van de schade. Dat eerdere verzoeken om tegemoetkoming in faunaschade wel zijn toegewezen is geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat in die gevallen niet dezelfde maatregelen waren getroffen als in dit geval.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010