ECLI:NL:RVS:2010:BO4814

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904295/7/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake het Tracébesluit Sporen in Arnhem

Op 15 november 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het geding tussen onder meer de minister van Infrastructuur en Milieu en verzoekers die zich verzetten tegen het Tracébesluit Sporen in Arnhem. Dit Tracébesluit, vastgesteld in mei 2009, betreft de aanleg van een Ondergrondse Trillingsreducerende Constructie (OTC) en de kap van 11 bomen langs de Sonsbeeksingel. Verzoekers vorderden een voorlopige voorziening omdat zij twijfels hadden over de effectiviteit van de OTC in het verminderen van trillinghinder van goederentreinen en wezen op mogelijke alternatieve maatregelen.

De minister stelde dat de vergunningen voor de bouw van de OTC en de kap van de bomen onherroepelijk zijn en dat de noodzaak voor de OTC vaststaat. De voorzitter overwoog dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de trillinghinder door de lagere rijsnelheid van goederentreinen al beperkt zou worden en de OTC een bijdrage zou leveren aan het verminderen van de trillingbelasting. Bovendien waren er al onherroepelijke besluiten genomen voor de uitvoering van de werkzaamheden.

De voorzitter concludeerde dat, gezien de belangenafweging, het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 november 2010.

Uitspraak

200904295/7/M2.
Datum uitspraak: 15 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
de minister van Verkeer en Waterstaat, thans: de minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van mei 2009 heeft de minister het "Tracébesluit Sporen in Arnhem" (hierna: het Tracébesluit) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2009, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 11 november 2009, kenmerkt 200904295/2/R1 (www.raadvanstate.nl) heeft de voorzitter onder meer dit verzoek afgewezen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter opnieuw verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 november 2010, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld en ir. A.F.A. Verhaaren, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Prorail B.V. heeft bij brief aan onder meer [verzoeker] en anderen medegedeeld voornemens te zijn op 27 oktober 2010 een aanvang te maken met de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van een Ondergrondse Trillingsreducerende Constructie (hierna: OTC) ter plaatse van de Sonsbeeksingel. In verband met deze aankondiging hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter opnieuw verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure. Het ingestelde verzoek ziet op de bouw van de OTC en de voorbereidende werkzaamheden die ten behoeve van de bouw dienen te worden uitgevoerd met inbegrip van de kap van 11 bomen langs de Sonsbeeksingel.
2.3. [verzoeker] en anderen voeren aan dat niet vaststaat dat de OTC voldoende effectief zal zijn in het tegengaan van trillinghinder. Zij vrezen met name dat de OTC onvoldoende de trillinghinder vanwege goederentreinen zal tegengaan. In dit verband wijzen zij voorts op de opmerkingen in het deskundigenbericht over de deugdelijkheid van de OTC. Daarnaast voeren [verzoeker] en anderen aan dat het wellicht mogelijk is om andere maatregelen te treffen ter vermindering van de trillinghinder ten gevolge waarvan de aanleg van de OTC niet noodzakelijk is. Nu de noodzaak van de aanleg van de OTC niet vaststaat en tegelijkertijd het aanleggen van de OTC en het in verband hiermee kappen van bomen onomkeerbare activiteiten zijn, is er volgens [verzoeker] en anderen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3.1. De minister stelt zich op het standpunt dat het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het Tracébesluit niets kan afdoen aan het recht van Prorail B.V. op het bouwen van de OTC en het kappen van de bomen in verband hiermee. De minister merkt hiertoe op dat het recht op het bouwen van de OTC en het kappen van de desbetreffende bomen berust op de hiervoor verleende bouwvergunning en kapvergunning. De besluiten tot verlening van deze vergunningen zijn, nu hiertegen geen beroep is ingesteld, reeds onherroepelijk geworden. Daarnaast stelt de minister zich op het standpunt dat in het deskundigenbericht weliswaar opmerkingen zijn gemaakt over de deugdelijkheid van de OTC, maar dat vaststaat dat de aanleg van de OTC noodzakelijk is. De noodzaak voor het aanleggen van de OTC is volgens de minister gelegen in de bijdrage die de OTC levert aan het tegengaan van trillinghinder en de versteviging door de OTC van het talud. Indien de Afdeling in haar uitspraak in de bodemprocedure oordeelt dat de OTC niet voldoende effectief is, kunnen maatregelen worden getroffen om dit te verhelpen, maatregelen bij de bron of andere bouwkundige voorzieningen waardoor wel aan de normen voor trillinghinder kan worden voldaan, aldus de minister. Tot slot wijst de minister op de volgens hem aanzienlijke vertragingsschade die kan ontstaan wanneer niet met de aanleg van de OTC kan worden begonnen zolang geen uitspraak in de bodemprocedure is gedaan. Volgens de minister ligt, nu hij toepassing van artikel 8:51a Algemene wet bestuursrecht heeft verzocht, op grond waarvan een bestuursorgaan in de gelegenheid kan worden gesteld een gebrek in het bestreden besluit te herstellen, en gelet op het wijzigingsbesluit van 24 augustus 2010, niet in de lijn der verwachting dat in de bodemprocedure binnen afzienbare tijd uitspraak wordt gedaan.
2.3.2. De voorzitter is van oordeel dat, bij afweging van belangen, er geen aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij neemt de voorzitter het volgende in aanmerking. Uit artikel 13, tweede lid, aanhef en onder b, van het Tracébesluit volgt dat, teneinde het groepsrisico wat betreft de veiligheid te beperken, goederentreinen niet harder zullen rijden dan 40 kilometer per uur, tenzij door onderzoek kan worden aangetoond dat door het inzetten van andere maatregelen een vergelijkbaar reducerend effect kan worden bereikt. Uit hetgeen de minister ter zitting heeft opgemerkt, is gebleken dat een dergelijk onderzoek er nog niet is. Dit betekent dat de trillinghinder vooralsnog in verband met de op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder b, van het Tracébesluit verplichte lagere rijsnelheid wordt beperkt. Voorts acht de voorzitter aannemelijk dat ook de OTC een bijdrage levert aan het verminderen van de trillingbelasting op trillinggevoelige objecten. Tevens neemt de voorzitter in aanmerking dat ter zake van de aanleg van de OTC en het in verband daarmee kappen van bomen door de verlening van bouw- en kapvergunningen onherroepelijke uitvoeringsbesluiten genomen.
2.4. [verzoeker] en anderen hebben ter zitting opgemerkt dat de verleende kapvergunning voor het kappen van 11 bomen langs de Sonsbeeksingel niet ziet op het kandelaberen van andere bomen, welke activiteit volgens hen in het kader van de aanleg van de OTC eveneens zal plaatsvinden. Zij vrezen voor onzorgvuldigheid van de aannemer wanneer deze activiteit wordt uitgevoerd ten gevolge waarvan er nodeloos veel gesnoeid zal worden.
2.4.1. Prorail B.V. heeft ter zitting toegezegd dat de aannemer die bedoelde snoeiactiviteiten zal uitvoeren, geïnstrueerd zal worden daarbij zorgvuldig te werk te gaan en dat er voorts van te voren overleg met een deskundige van de gemeente en omwonenden zal worden gevoerd over het snoeien van de bomen. Gelet hierop bestaat er, voor zover het al mogelijk zou zijn om in dit geding ter zake van het snoeien een voorlopige voorziening te treffen, bij afweging van belangen evenmin aanleiding ter zake hiervan een voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Gelet op het vorenstaande wijst de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2010
407-578.