ECLI:NL:RVS:2010:BO4597

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010079/1/H1 en 201010079/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van zienswijze in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Raad van State op 15 november 2010 uitspraak gedaan over een hoger beroep van een appellante die niet-ontvankelijk was verklaard in haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan. De appellante had geen zienswijze ingediend tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, wat haar werd verweten op basis van artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem, die op 10 september 2010 het beroep van de appellante niet-ontvankelijk had verklaard, werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat de publicatie van het ontwerpbesluit voldoende informatie bevatte om belanghebbenden in staat te stellen zienswijzen in te dienen. De appellante was op de hoogte van de terinzagelegging, maar had geen zienswijze ingediend, wat haar verzuim niet verschoonbaar maakte. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201010079/1/H1 en 201010079/2/H1.
Datum uitspraak: 15 november 2010
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 10 september 2010 in zaak nrs. 10-4042 en 10-3285 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Oostzaan.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2010 heeft het college aan Koning Bouw Volendam B.V. ontheffing en bouwvergunning verleend voor het oprichten van 16 appartementen en 8 winkelunits op het perceel, plaatselijk bekend Kerkstraat/Kerkbuurt te Oostzaan.
Bij uitspraak van 10 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door appellante daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft appellante tevens de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 november 2010, waar appellante, bijgestaan door [J.], [E.] en [A.], en het college, vertegenwoordigd door F.B. Dull en M. Mooij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Koning Bouw Volendam B.V., vertegenwoordigd door mr. M.P.A. Balder en mr. G. Kramer, beiden advocaat te Alkmaar, en [T.], projectontwikkelaar, als partij gehoord.
Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. De voor het bouwplan verleende ontheffing en bouwvergunning zijn voorbereid met toepassing van de in afdeling 3.4 van de Awb opgenomen uniforme openbare voorbereidingsprocedure.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen.
Ingevolge artikel 6:13, voor zover thans van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.3. Niet in geschil is dat appellante op de hoogte was van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit, maar tijdens het ter inzage liggen daarvan geen zienswijze naar voren heeft gebracht. In hetgeen appellante heeft aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat het verzuim een zienswijze in te dienen verschoonbaar moet worden geacht. De gestelde omstandigheid dat zij destijds in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat de publicatie een ander bouwplan betrof, maakt haar verzuim niet verschoonbaar. Voor zover thans van belang vermeldt de publicatie dat het bouwplan op de Kerkbuurtschoollocatie het oprichten van een nieuwbouwcomplex met 8 winkelunits, 16 appartementen, bergingen en parkeerplaatsen betreft. Met deze vermelding van de locatie en de inhoud van het bouwplan is de zakelijke inhoud passend en voldoende weergegeven. Het uitdrukkelijk vermelden in de publicatie van het in het ontwerpbesluit vermelde voornemen ontheffing van de bouwverordening te verlenen is niet vereist, noch is vereist dat een dergelijk voornemen in een afzonderlijk besluit wordt neergelegd. De publicatie van het ontwerpbesluit bevatte voldoende informatie om te beoordelen of het wenselijk is om de op het gemeentehuis ter inzage gelegde stukken te gaan inzien en eventueel naar aanleiding daarvan zienswijzen tegen het ontwerpbesluit naar voren te brengen. Dat de publicatie van het besluit van 26 mei 2010 anders luidde, doet daaraan niet af. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat appellante redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren te hebben gebracht en haar beroep mitsdien terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2010
Verzonden: 15 november 2010