201005101/1/V6.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2010 in zaak nr. 09/3744 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 24 juni 2009 heeft de minister [appellante] een boete van € 8.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 5 oktober 2009 heeft de minister het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 april 2010, verzonden op 15 april 2010, heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Huisman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 gesteld per persoon per beboetbaar feit.
2.2. Het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) opgemaakte boeterapport van 30 maart 2009 (hierna: het boeterapport) houdt in dat naar aanleiding van een anonieme tip op 3 februari 2009 een controle is gehouden bij [appellante]. Hierbij is door de inspecteurs waargenomen dat een vreemdeling van Bulgaarse nationaliteit klanten van [appellante] advies gaf. Dit is desgevraagd door deze klanten bevestigd. De vreemdeling heeft verklaard sinds enkele weken bij [appellante] te werken in ruil voor korting op tegels.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat mag worden uitgegaan van de juistheid van het boeterapport. Hiertoe voert zij aan dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door de namen van de klanten, die als getuigen hebben verklaard, daarin niet te vermelden. Daardoor is het voor [appellante] onmogelijk de verklaringen te controleren. Voorts is volgens [appellante] het boeterapport onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat uit het Inlichtingen- en verhoorformulier van de vreemdeling niet blijkt dat zijn verklaring aan hem is voorgelezen en dat hij daarbij heeft volhard. Volgens [appellante] bestaat er verder grond voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de inspecteurs. De verklaring van de vreemdeling is volgens [appellante] inconsistent en de inspecteurs hebben kennelijk slechts een selectie van diens verklaring in het boeterapport opgenomen.
2.3.1. In beginsel dient van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal te worden uitgegaan. Dit is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. Niet in geschil is dat de door de vreemdeling afgelegde verklaring, nadat deze op schrift is gesteld, door deze is ondertekend. De mededeling dat de verklaring aan hem is voorgelezen en dat hij daarbij volhardt, is niet onder de verklaring opgenomen, maar is vermeld op bladzijde 3 van het boeterapport.
Geen grond bestaat voor het oordeel dat de vreemdeling een inconsistente verklaring heeft afgelegd. Dat de vreemdeling in het Inlichtingen- en verhoorformulier heeft geantwoord dat hij sinds enkele weken bij [appellante] helpt, is niet strijdig met zijn verklaring dat hij de dag en de week ervoor ook heeft geholpen bij [appellante]. Voorts leidt de omstandigheid dat de inspecteurs de antwoorden op de vragen in het Inlichtingen- en verhoorformulier niet hebben herhaald in de weergave van de verklaring van de vreemdeling, niet tot de conclusie dat de inspecteurs niet de gehele verklaring van de vreemdeling heeft weergegeven in de bijlage bij het boeterapport. Deze omstandigheid vormt geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de verklaring van de vreemdeling.
De omstandigheid dat de namen van de klanten van [appellante] die volgens het boeterapport hebben verklaard dat de vreemdeling hun advies gaf, niet in het boeterapport zijn opgenomen, leidt niet tot het oordeel dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld. Doorslaggevend voor het oordeel dat de vreemdeling arbeid heeft verricht voor [appellante], is de waarneming van de inspecteurs, zoals neergelegd in het boeterapport. Van de juistheid van dit rapport, dient zoals volgt uit het hiervoor overwogene, te worden uitgegaan. De informatie van de klanten bevestigt deze waarneming.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waaronder de minister niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van het boeterapport.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010