201001572/1/R2.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Wijchen,
verweerder.
Bij besluit van 3 december 2009, kenmerk 09 RZ 333, heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening komplannen op onderdelen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 22 maart 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2010, waar [appellant B],vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door J.C.J.M. Wagenaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant A] en [appellant B] niet als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt nu het bestreden besluit geen planologische wijzigingen voor hen beoogt.
2.2. Op grond van artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan uitsluitend een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit inzake de vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijke persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3. [appellant A] is eigenaar en bewoner van het perceel [locatie 1] en [appellant B] is eigenaar van het perceel [locatie 2]. Deze percelen liggen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Wijchen-West dat met dit plan op onderdelen wordt herzien.
De conclusie is dat [appellant A] en [appellant B] een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben en derhalve belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat ze daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, beroep kunnen instellen.
Het beroep is ontvankelijk.
2.4. Het plan voorziet in de aanpassing van een aantal bestemmingsplannen in de gemeente Wijchen en regelt onder meer de standplaatsen voor detail handel en mogelijkheden om jongerenontmoetingsplaatsen te realiseren en het bevat een algemene ontheffingsbevoegdheid.
2.5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat het plan tevens had moeten voorzien in de mogelijkheid een extra woning te bouwen aan de achterzijde van het perceel [locatie 1]. Zij voeren hiertoe aan dat zij op grond van eerdere toezeggingen van het gemeentebestuur erop mochten vertrouwen dat het door hen gewenste bouwplan in het plan mogelijk zou worden gemaakt.
2.6. De raad stelt dat de wijzigingen die [appellant A] en [appellant B] willen niet passen in het plan, dat een parapluplan is, aangezien een dergelijke wijziging een geheel andere afweging vergt dan de in het plan opgenomen wijzigingen. Verder stelt de raad dat de bestemming van het perceel [locatie 1] is geregeld in het bestemmingsplan Wijchen-West [appellant A] en [appellant B] hebben daartegen destijds geen zienswijze ingediend.
2.7. De Afdeling stelt voorop dat aan de raad, gelet op de systematiek van de Wro, in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van het bestemmingsplan. De raad heeft aangegeven dat met het plan is beoogd om bepaalde specifieke onderwerpen in de verschillende bestemmingsplannen in één keer op uniforme wijze te regelen. Voor het overige blijven de geldende bestemmingsplannen van kracht. Gelet op het karakter van het plan is het niet passend om daarnaast met het plan de bestemming van een individueel perceel te wijzigen. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
De aanvraag voor een bouwvergunning met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) voor de bouw van vier woningen, waarvan de geschiedenis ter zitting is uiteengezet en die de aanleiding vormt van het beroep, betreft een andere procedure en kan om die reden hier niet aan de orde komen.
2.8. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het perceel [locatie 1] in dit herzieningsplan had moeten opnemen. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010