ECLI:NL:RVS:2010:BO4225

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004125/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor oprichten van ateliers in natuurgebied

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 november 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Utrecht van 5 maart 2010. De zaak betreft de weigering van de raad van de gemeente De Ronde Venen om aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor het oprichten van twee ateliers op een perceel in de Winkelpolder te Vinkeveen. De raad had op 30 juni 2008 besloten om geen vrijstelling te verlenen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd.

[Appellant] heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Hij stelt dat toezeggingen van het college van burgemeester en wethouders hem gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt dat de vrijstelling zou worden verleend. De Raad van State overweegt echter dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als er uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een bevoegd orgaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat dergelijke toezeggingen zijn gedaan.

Daarnaast betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad voldoende gemotiveerd heeft waarom hij de vrijstelling heeft geweigerd. De Raad van State bevestigt dat de raad beleidsvrijheid heeft en dat de rechter terughoudend moet toetsen of de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de raad in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van het natuurgebied dan aan de belangen van [appellant].

Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201004125/1/H1.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 maart 2010 in
zaak nr. 09/1307 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente De Ronde Venen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2008 heeft de raad geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor het oprichten van twee ateliers op een perceel in de Winkelpolder te Vinkeveen.
Bij besluit van 9 maart 2009 heeft de raad, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering.
Bij uitspraak van 5 maart 2010, verzonden op 15 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.A.B. Boer, advocaat te Amsterdam, en ing. J. van der Most, en de raad, vertegenwoordigd door N.J.M. Röling, werkzaam bij de gemeente, en A.F. Rosendaal, wethouder, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Winkelpolder" rust op het perceel de bestemming "Natuurgebied".
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften mag op gronden met de bestemming "Natuurgebied" niet worden gebouwd.
2.2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van twee ateliergebouwen, elk met een oppervlakte van ongeveer 490 m², en is derhalve in strijd met artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften. De raad heeft geweigerd daarvan krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling te verlenen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Volgens haar was de raad, gezien de door het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen gedane toezeggingen, gehouden vrijstelling te verlenen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 26 november 2008, zaak nr.
200801122/1), kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen indien een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft gedaan die bij de aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
2.3.2. De rechtbank heeft onverlet hetgeen zij in rechtsoverweging 2.7 van de aangevallen uitspraak heeft opgemerkt over de handelwijze van het college terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad concrete toezeggingen heeft gedaan, waaraan [appellant] het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat de raad vrijstelling voor het bouwplan zou verlenen. De omstandigheid dat het college de intentie had om medewerking te verlenen aan het bouwplan, heeft niet kunnen leiden tot een dergelijk vertrouwen, nu, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet het college maar de raad het bevoegde bestuursorgaan is om daarover een besluit te nemen. [appellant] hoorde dit te weten. Bovendien heeft het college [appellant] erop gewezen, onder meer bij brief van 5 maart 2004, dat een procedure op grond van artikel 19 van de WRO nodig is en dat dit betekent dat pas bouwvergunning verleend kan worden als ook de raad medewerking aan het bouwplan verleent. De stelling van [appellant] dat ook de raadscommissie Ruimte het vertrouwen heeft gewekt dat de vrijstelling zou worden verleend, leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel, nu die commissie evenmin bevoegd is.
Het betoog faalt.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij heeft geweigerd vrijstelling te verlenen en dat hij dat in redelijkheid heeft kunnen doen. [appellant] voert aan dat de raad de grondslag van het geschil heeft verlaten door aan het besluit op bezwaar een geheel nieuwe motivering ten grondslag te leggen. Voorts voert zij aan dat de rechtbank haar oordeel ten onrechte heeft gebaseerd op het standpunt van de raad dat hij geen verdere bebouwing van de Winkelpolder aanvaardbaar acht, nu de raad dat standpunt eerst ter zitting naar voren heeft gebracht.
2.4.1. De beslissing al of niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - de raad, waarbij de raad beleidsvrijheid heeft en de rechter de daarbij gemaakte belangenafweging terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.4.2. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de raad de grondslag van het geschil niet verlaten door het besluit op bezwaar van een nieuwe motivering te voorzien. Bij een besluit op bezwaar kan de raad, in het kader van de heroverweging van het primaire besluit ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de motivering van een besluit wijzigen. De rechtbank heeft in dit betoog dan ook terecht geen grond gezien het besluit op bezwaar te vernietigen.
2.4.3. In het besluit op bezwaar heeft de raad, door te verwijzen naar punt 5 van het raadsvoorstel van het college van 5 maart 2009, uitdrukkelijk het standpunt ingenomen dat geen verdere bebouwing van de Winkelpolder, een toekomstige ecologische zone, aanvaardbaar wordt geacht. De raad heeft dat standpunt derhalve, anders dan [appellant] aanvoert, niet eerst ter zitting bij de rechtbank naar voren gebracht. In zoverre bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het besluit op bezwaar niet tijdig deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft voorts, mede gezien de aard en omvang van het bouwplan, terecht geconcludeerd dat de raad in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gebaat bij het niet opnieuw laten bebouwen van het perceel dan aan de belangen van [appellant] bij realisering van het bouwplan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de enkele omstandigheid dat de oppervlakte van de ateliers kleiner is dan de oorspronkelijk aanwezige agrarische bebouwing niet maakt dat de raad gehouden is aan de realisering daarvan medewerking te verlenen. De raad heeft er in redelijkheid voor kunnen kiezen om vast te houden aan de bestemming "Natuurgebied" die ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rust, wat betekent dat op het perceel niet mag worden gebouwd.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010
457-672.