ECLI:NL:RVS:2010:BO4212

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907375/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Leijsenakkers vastgesteld door de raad van de gemeente Oosterhout

Op 14 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Oosterhout het bestemmingsplan "Leijsenakkers" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben drie appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 15 oktober 2010. De appellanten, bijgestaan door hun rechtsbijstandsverleners, betwistten de bestemming "Wonen" voor percelen aan de Leijsenstraat, met als argument dat dit in strijd is met de aanwijzing van het gebied als beschermd dorpsgezicht. De raad verdedigde dat de nieuwe bebouwing geen onaanvaardbare afbreuk doet aan het karakter van het gebied en dat er voldoende ruimte is om het open karakter te behouden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bebouwing niet in strijd is met de Monumentenwet en dat de belangen van de appellanten niet zwaarder wegen dan de ruimtelijke ordening. De beroepen van de appellanten werden ongegrond verklaard. De Afdeling concludeerde dat de raad de belangen van de betrokkenen op een juiste wijze had afgewogen en dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

200907375/1/R3.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] (hierna: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend onderscheidenlijk te [woonplaats] en te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2009, nr. 0009037, heeft de raad het bestemmingsplan "Leijsenakkers" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 22 september 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 5 oktober 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. C.R. Jansen, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D. van de Weerdt, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.W. Versteegh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn [belanghebbende] en [gemachtigde] ter zitting verschenen en is dr. J.J.A.M. Gorisse als deskundige gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Met onder meer het onderhavige plan, dat ziet op het gebied dat de Heilige Driehoek wordt genoemd, wordt beoogd de bestemmingsplannen in het binnenstedelijk gebied van Oosterhout en de kerkdorpen Dorst, Den Hout en Oosteind te actualiseren en te digitaliseren. In het plan is een juridisch-planologische regeling opgenomen ter bescherming van de in de Heilige Driehoek in acht te nemen waarden in verband met de aanwijzing van dat gebied als beschermd dorpsgezicht en ten aanzien van de ontwikkelingen die in dat gebied mogelijk zijn.
Beroep van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]
2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben bezwaren tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" voor zover het ziet op de percelen gelegen aan de Leijsenstraat tussen de nummers 7 en 19. Daartoe voeren zij aan dat de Heilige Driehoek als beschermd dorpsgezicht is aangewezen en dat het bouwen van woningen afbreuk doet aan het beschermd dorpsgezicht, met name wat het open karakter van het gebied betreft. [appellant sub 2] stelt dat de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht met zich brengt dat geen woningbouw is toegestaan.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beschermd dorpsgezicht niet zal worden aangetast door twee vrijstaande woningen op de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] bedoelde percelen. Volgens de raad is voor het behoud van het open kleinschalig agrarisch karakter aan de Leijsenstraat en het handhaven van doorzichten vanaf die straat een ruimte van ongeveer 60 m tussen de bestaande woning aan de Leijsenstraat 19 en de op te richten nieuwe bebouwing voldoende. Hiervan zal een strook van 50 m daadwerkelijk gevrijwaard blijven van bebouwing en opgaande beplanting. Hierbij speelt volgens de raad het realiseren van een zichtrelatie vanaf de Veerseweg over de begraafplaats heen naar de Leijsenstraat een rol.
2.2.2. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet, voor zover hier van belang, stelt de gemeenteraad ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.
2.2.3. Bij besluit van 3 april 2006 is het gebied de Heilige Driehoek aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De bestreden voorziene bebouwing is gelegen binnen de grenzen van het beschermd dorpsgezicht. In de toelichting bij het besluit van 3 april 2006 is een nadere typering van de te beschermen waarden opgenomen. In de toelichting is vermeld dat het gebied de Heilige Driehoek van groot architectuur-historisch, historisch-geografisch, stedenbouwkundig, archeologisch en sociaal-ruimtelijk belang is. De concentratie van drie contemplatieve kloostergemeenschappen met hun gebouwen en omliggende terreinen is uniek voor Nederland, aldus de toelichting. Voorts is vermeld dat zij in hun agrarische setting, samen met het aangrenzende gebied van de Leijsenakkers een groene wig vormen tussen de opdringende stedelijke bebouwing en grote verkeerswegen, met een uitgesproken eigen karakter, dat tot uiting komt in beeld, sfeer en belevingswaarde. Met betrekking tot het gebied de Leijsenakkers, waarin de Leijsenstraat is gelegen, wordt in de toelichting melding gemaakt van het open en agrarische karakter van dit gebied.
2.2.4. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het toevoegen van de hier aan de orde zijnde woonbebouwing aan de bestaande lintstructuur geen onaanvaardbare afbreuk doet aan de karakteristiek van het gebied. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de voorziene bebouwing aan de noordzijde van de Leijsenstraat is gelegen, waar reeds lintbebouwing aanwezig is, en dat met de doorzichten en het open karakter van het gebied rekening is gehouden door middel van voldoende ruimte tussen de voorziene bebouwing en de reeds bestaande bebouwing op het perceel Leijsenstraat 19. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene bebouwing niet tot een aantasting van het beschermd dorpsgezicht zal leiden. Voor het standpunt van [appellant sub 2] dat in het gebied geen nieuwe bebouwing is toegestaan, zijn in de toelichting op de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht geen aanknopingspunten te vinden. De betogen falen.
2.3. Verder stelt [appellant sub 1] dat de voorziene bebouwing in strijd is met de Ontwikkelings- en Beheersvisie Heilige Driehoek (hierna: de Ontwikkelingsvisie), omdat die bebouwing niet ten dienste staat van het gebied en omdat de groene buffer, die de Heilige Driehoek voor de stad vormt, verkleind wordt. Voorts zal nieuwbouw het specifieke karakter van de reeds bestaande lintbebouwing aantasten, aldus [appellant sub 1].
2.3.1. De raad stelt dat in de Ontwikkelingsvisie als uitgangspunt is gehanteerd het principe "behoud door ontwikkeling", hetgeen betekent dat enerzijds de monumentale en cultuurhistorische waarden zijn vastgesteld en anderzijds het beperkt aantal ontwikkelingen dat in het gebied mogelijk is, is weergegeven. De locatie waar de voorziene bebouwing is gelegen, is volgens de raad op de kaart van de Ontwikkelingsvisie aangeduid met 'Verdichtingsmogelijkheid bebouwingslint (woonkavels)'.
2.3.2. Uit de Ontwikkelingsvisie is af te leiden dat in het gebied tussen de Leijsenstraat en Veerseweg ruimte is voor ontwikkeling. Het is de bedoeling om van dit gebied een parkachtig gebied te maken met wandelpaden en andere passende functies. Verder zijn in dat gebied aan de noordzijde van de Leijsenstraat en de zuidzijde van de Veerseweg enkele mogelijkheden tot verdichting van de linten door middel van woonbebouwing. Op de visiekaart, die deel uitmaakt van de Ontwikkelingsvisie, zijn onder meer de percelen waarop het bestreden plandeel betrekking heeft, aangegeven als 'Verdichtingsmogelijkheid bebouwingslint (woonkavels)'. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de bebouwing die het plan aldaar mogelijk maakt, past binnen de Ontwikkelingsvisie. Daarmee is ook voldoende gegeven dat de voorziene bebouwing ten dienste staat van het gebied De Heilige Driehoek, zoals de Ontwikkelingsvisie eist, en dat de groene buffer niet wordt aangetast. Ten aanzien van dat laatste merkt de Afdeling op dat het gebied tussen de Leijsenstraat en Veerseweg volgens de Ontwikkelingsvisie als stadsrandzone is bedoeld waar enige mogelijkheden tot ontwikkeling van woonbebouwing zijn toegestaan.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat nieuwbouw om uiterlijke kenmerken niet past bij de reeds aanwezige lintbebouwing, overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat de woningen nog gebouwd moeten worden, niet aan het behoud van het karakter van de lintbebouwing in de weg hoeft te staan.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant sub 1] stelt voorts dat de raad zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat overeenkomsten met derden, die niet meer ontbonden kunnen worden, een doorslaggevende rol kunnen spelen bij de vaststelling van het plan. Volgens [appellant sub 1] komt het niet afwachten van de planprocedure voor rekening en risico van de bij de overeenkomst betrokken partijen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat, ervan uit gaande dat de voorziene bebouwing ter plaatse acceptabel is, de gemeente niet meer de met derden gemaakte afspraken naast zich neer kan leggen.
2.4.2. De Afdeling is van oordeel dat uit het bestreden besluit niet kan worden afgeleid dat de raad aan afspraken met derden doorslaggevende betekenis heeft toegekend bij de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.
2.5. [appellant sub 1] voert aan dat het plandeel dat ziet op de voorziene woonbebouwing in strijd is met provinciaal beleid, zoals de Interimstructuurvisie Noord-Brabant 'Brabant in Ontwikkeling' (hierna: de Interimstructuurvisie). In de Interimstructuurvisie is volgens hem vermeld dat "het behouden en zichtbaar maken van cultuurhistorische kwaliteiten van belang is, zeker met betrekking tot de Heilige Driehoek". Verder is er volgens [appellant sub 1] ook strijd met het Uitwerkingsplan Breda-Tilburg (hierna: het Uitwerkingsplan), omdat de Heilige Driehoek de aanduiding "groene drager" heeft gekregen en derhalve aan dit gebied een grote betekenis moet worden gegeven in de ruimtelijke relatie en samenhang tussen de stad en het land.
2.5.1. In de Interimstructuurvisie wordt een zogeheten lagenbenadering gehanteerd. Tot de zogenoemde eerste laag behoren volgens de Interimstructuurvisie ook natuur, landschap en cultuurhistorie. In de Interimstructuurvisie is vermeld dat het cultuurhistorisch beleid van de provincie zich richt op behoud, bescherming, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden van Noord-Brabant met betrekking tot het (steden)bouwkundig erfgoed, het historisch geografisch erfgoed inclusief de historische groenwaarden en het archeologisch erfgoed. Voorts is vermeld dat cultuurhistorische (landschaps)waarden het verdienen om behouden te worden, maar vooral ook om als nieuwe inspiratiebron te worden gebruikt bij ruimtelijke ontwikkelingen en dat het college van gedeputeerde staten op de Cultuurhistorische waardenkaart 2006 de cultuurhistorische (landschaps)waarden van bovenlokaal belang heeft aangeduid. De locatie van het hier aan de orde zijnde plandeel is op deze kaart aangeduid als zijnde gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De Leijsenstraat is op deze kaart aangeduid als een straat van redelijk hoge geografische historie.
Er is geen aanleiding om het desbetreffende plandeel, dat twee vrijstaande woningen mogelijk maakt binnen de bestaande lintbebouwing aan de noordzijde van de Leijsenstraat, strijdig te achten met de Interimstructuurvisie. Daarbij is van belang dat, zoals uit het vorenstaande blijkt, de Interimstructuurvisie zich niet verzet tegen nieuwe ontwikkelingen in gebieden van cultuurhistorisch belang en dat niet is gebleken dat de bedoelde twee woningen in de weg zullen staan aan behoud, bescherming, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden van Noord-Brabant. Het betoog faalt.
2.5.2. Op de plankaart bij het Uitwerkingsplan is de locatie van de percelen waarop het bestreden plandeel ziet, gelegen in een gebied voor 'beheer en intensivering'. In het Uitwerkingsplan is vermeld dat in een dergelijk gebied een intensivering van het ruimtegebruik in beginsel, waar dat mogelijk en ruimtelijk verantwoord is, afweegbaar is. Nu deze locatie, anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, niet is gelegen is het nabij die locatie gelegen gebied dat op de plankaart is aangeduid als 'stedelijk groene drager', mist zijn betoog dat het bestreden plandeel vanwege de ligging in dat gebied in strijd is met het Uitwerkingsplan, feitelijke grondslag en faalt het derhalve.
2.6. [appellant sub 1] stelt dat de voorziene bebouwing zijn woon- en leefklimaat aantast, omdat het vrije uitzicht dat hij tot op heden had, wordt belemmerd en hierdoor zijn woning in waarde zal dalen.
2.6.1. Op zich is aannemelijk dat het desbetreffende plandeel een verslechtering van het woon- en leefklimaat met zich brengt in de vorm van beperking van het bestaande uitzicht en aantasting van de privacy. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan echter geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Er bestaat geen recht op een blijvend uitzicht. Mede gelet op de afstand van ongeveer 40 m tussen de voorziene woonbebouwing en de woning van [appellant sub 1] zal het woon- en leefklimaat, waaronder begrepen de privacy, niet zodanig verslechteren dat de raad bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid geen groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de ontwikkeling van het plan.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft ziet de Afdeling, gelet op het hiervoor overwogene, geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Het betoog faalt.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
Beroep van [appellant sub 3]
2.8. [appellant sub 3] komt op tegen de gewijzigde vaststelling voor zover aan het door hem bedoelde perceel, gelegen tussen Leijsenstraat 7 en 19, geen woonbestemming is toegekend. Volgens hem heeft de raad aan deze gewijzigde vaststelling geen planologische afweging ten grondslag gelegd door het in de zienswijze van een omwonende naar voren gebrachte beroep op inbreuk op de privacy te honoreren. Verder is het bestreden besluit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu de woonbestemming van de twee andere percelen gelegen tussen Leijsenstraat 7 en 19 zijn gehandhaafd, aldus [appellant sub 3].
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gezien de situering van het door [appellant sub 3] bedoelde perceel, namelijk het noordelijk gelegen perceel tussen de Leijsenstraat 7 en 19, een eventuele woning daar ter plaatse geen onderdeel zal uitmaken van de in die straat reeds aanwezige karakteristieke lintbebouwing. Ook de afstand tussen een daar ter plaatse te realiseren woning tot aan de woningen aan de Vicarislaan is volgens de raad zo beperkt dat de privacy van de bewoners aan die laan buiten twijfel aangetast zou worden. Volgens de raad zijn de hiervoor genoemde overwegingen planologisch van aard.
Verder geven de ligging van het door [appellant sub 3] bedoelde perceel ten opzichte van de karakteristieke lintbebouwing en de aantasting van de privacy eveneens de verschillen weer tussen bedoeld perceel en de twee andere bedoelde percelen, wat betekent dat er verschillende ruimtelijke gevolgen zijn. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake, aldus de raad.
2.8.2. De Afdeling overweegt dat de raad zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat ligging ten opzichte van de lintbebouwing en aantasting van de privacy ruimtelijk relevant zijn en bij de beoordeling van het plan betrokken dienen te worden. Beide punten zijn genoemd in het desbetreffende amendement van 14 juli 2009 en hebben, anders dan Van Vught ter zitting heeft gesteld, bij het bestreden besluit een rol gespeeld. Verder heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie van [appellant sub 3] vanwege diezelfde twee punten verschilt van de andere twee bedoelde percelen, zodat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de bestemming ter plaatse van het door [appellant sub 3] bedoelde perceel in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. Het betoog faalt.
2.9. [appellant sub 3] betoogt tot slot dat de gewijzigde vaststelling in strijd is met de koopovereenkomst die hij met het gemeentebestuur heeft gesloten en die een inspanningsverplichting bevat voor de gemeente om een woonbestemming te realiseren door middel van een bestemmingsplanwijziging.
2.9.1. De raad heeft uiteengezet dat in de koopovereenkomst een inspanningsverplichting is opgenomen voor de gemeente om de bouw van een woonhuis op het perceel tussen de woningen Leijsenstraat 23 en 25 planologisch mogelijk te maken. Als bouwen op dat perceel niet mogelijk is, is er een recht op voorkeur tot aankoop van het perceel gelegen naast Leijsenstraat 7, dat op dit moment eigendom is van de gemeente. Voor dit perceel geldt, zoals door de raad ter zitting is bevestigd, eveneens een inspanningverplichting om een woning planologisch mogelijk te maken. Volgens de raad brengt deze inspanningsverplichting evenwel niet met zich dat bij de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid geen andere belangen mochten worden betrokken.
2.9.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid wegens de aantasting van de privacy en de ligging ten opzichte van de lintbebouwing het plan gewijzigd heeft kunnen vaststellen en aan bedoeld perceel de bestemming "Argarisch" heeft kunnen toekennen. Aan de inspanningsverplichting zoals opgenomen in de hiervoor bedoelde koopovereenkomst heeft hij in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen. Het betoog faalt.
2.10. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het desbetreffende plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010
288-661.