201009825/2/H3.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 29 september 2010 in zaak nrs. 10/1390 en 10/1391 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft het college [verzoekster] onder oplegging van een dwangsom gelast de begroeiing aan de noordelijke grens van het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 9 augustus 2010 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 oktober 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Mossel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De voorzieningenrechter heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 9 augustus 2010, waarbij het handhavingsbesluit van 23 februari 2010 is gehandhaafd, ongegrond verklaard. Het verzoek van [verzoekster] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat zij geen uitvoering hoeft te geven aan het handhavingsbesluit totdat de Afdeling op het ingestelde hoger beroep zal hebben beslist.
2.3. [verzoekster] heeft een spoedeisend belang bij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Afwijzing van het verzoek leidt er namelijk toe dat de begroeiing aan de noordelijke grens van het perceel [locatie] op korte termijn dient te worden verwijderd. Van de zijde van het college is niet gebleken van zwaarwegende belangen die zich ertegen verzetten dat het besluit van 9 augustus 2010 en het handhavingsbesluit van 23 februari 2010 worden geschorst in afwachting van het oordeel van de Afdeling over het hoger beroep van [verzoekster]. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de noordelijke grens van het betreffende perceel reeds sedert enkele jaren is voorzien van begroeiing. Verder wordt hierbij in aanmerking genomen dat alle omwonenden en een loonbedrijf dat van de weg gebruik maakt hebben verklaard geen belemmering van de begroeiing te ondervinden bij het gebruik van de Wieselsekampweg.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 9 augustus 2010, kenmerk PD/JAV/MJvM, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn van 23 februari 2010, kenmerk 2010-009781;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010