ECLI:NL:RVS:2010:BO4187

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008529/1/R2 en 201008529/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan voor aardgastransportleiding in Zutphen

Op 10 november 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan voor de "48 inch aardgastransportleiding (Noord-Zuid Project Gasunie)". Dit bestemmingsplan werd op 28 juni 2010 vastgesteld door de raad van de gemeente Zutphen. Twee appellanten, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. [appellant sub 1] betoogde dat de nieuwe gasleiding nadelige gevolgen zou hebben voor zijn agrarische bedrijfsvoering, terwijl [appellant sub 2] en anderen niet tijdig een zienswijze hadden ingediend tegen het ontwerpplan. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen behandeld op 12 oktober 2010. Tijdens deze zitting gaven de partijen toestemming om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

De voorzitter oordeelde dat [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk waren in hun beroep, omdat zij geen zienswijze hadden ingediend tegen het ontwerpplan. Dit was in strijd met de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellant sub 1] werd ongegrond verklaard, omdat de voorzitter geen aanleiding zag om te twijfelen aan de redelijkheid van het standpunt van de raad dat het plan een goede ruimtelijke ordening bevorderde. De voorzitter concludeerde dat de gasleiding niet op de gronden van [appellant sub 1] zou worden aangelegd, omdat het bestemmingsplan Buitengebied niet werd herzien. De overige argumenten van [appellant sub 1] werden als niet relevant beschouwd. De voorzitter wees de verzoeken om voorlopige voorzieningen af en legde geen proceskostenveroordeling op.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter de beroepen van beide appellanten afwees en de verzoeken om voorlopige voorzieningen afwees.

Uitspraak

201008529/1/R2 en 201008529/2/R2.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Zutphen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "48 inch aardgastransportleiding (Noord-Zuid Project Gasunie)" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, en [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2010, beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, heeft [appellant sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2010, hebben [appellant sub 2] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de N.V. Nederlandse Gasunie een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 oktober 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door ing. G.J. Pelgrum, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door ing. G.J. Pelgrum, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. van den Berg-Platzer, werkzaam bij gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de N.V. Nederlandse Gasunie, vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Amsterdam, vergezeld door mr. G.H. Hamelink-Bouwman, E.E. Lycklama à Nijeholt en T. Koegler-Nijhuis, allen werkzaam bij de N.V. Nederlandse Gasunie.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Ontvankelijkheid
2.2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
2.3. [appellant sub 2] en anderen hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.4. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Weliswaar is het plan gewijzigd vastgesteld in die zin dat de mogelijkheid van het realiseren van een afsluiterlocatie op het perceel Lochemseweg 22 is komen te vervallen, maar uit de strekking van artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat [appellant sub 2] en anderen slechts ontvankelijk zijn voor zover zij door de vaststelling van het plan in een nadeliger positie zijn komen te verkeren ten opzichte van het ontwerpplan. De voorzitter stelt vast dat het plan niet voorziet in een afsluiterlocatie. Gelet hierop is van een situatie waarin [appellant sub 2] en anderen ten gevolge van de gewijzigde planvaststelling in een nadeliger positie zijn komen te verkeren geen sprake. Voorts is in de door [appellant sub 2] en anderen gestelde omstandigheid dat door de raad en de Gasunie geen ruchtbaarheid is gegeven aan het voornemen om een afsluiterlocatie te realiseren nabij de Holtmaatweg geen rechtvaardiging gelegen voor het niet naar voren brengen van een zienswijze.
2.5. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is niet-ontvankelijk.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [appellant sub 2] en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Het plan
2.7. Het plan is opgesteld ten behoeve van de realisering van een nieuwe aardgastransportleiding - naast de bestaande leidingen - over een lengte van 6 km in de gemeente Zutphen. Het plan betreft een partiële herziening van drie bestemmingsplannen.
2.8. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de dubbelbestemming "Leiding-Gas" voor zover deze betrekking heeft op zijn gronden gelegen aan de [locatie] in [plaats]. Hij betoogt dat de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat de nieuwe gasleiding is voorzien op landbouwgronden in plaats van op zijn agrarische bouwperceel. [appellant sub 1] stelt dat de gasleiding nadelige gevolgen zal hebben voor zijn bedrijfsvoering. Verder betoogt hij dat de toezegging van de Gasunie aan het gemeentebestuur dat eventuele planschade van het bestemmingsplan Buitengebied Oost 2007 voor haar rekening komt, ten onrechte een rol heeft gespeeld bij de vaststelling van het plan. Volgens hem heeft de raad een onzorgvuldige belangenafweging gemaakt.
2.9. De raad stelt zich op het standpunt dat de gasleiding geen onaanvaardbare beperkingen oplevert voor de agrarische bedrijfsvoering, omdat de reeds bestaande leidingen aan weerszijden een belemmerde strook hebben. Volgens de raad leidt dit plan niet tot verdergaande beperkingen, omdat de gasleiding op een grotere afstand van de aanwezige bebouwing komt te liggen.
2.10. In artikel 1 van de planregels is bepaald dat deze regels een partiële herziening betreffen van de bestemmingsplannen Buitengebied Warnsveld 1971, Buitengebied-Zuid en Sportcomplex 't Meijerink.
Voorts is in artikel 1 bepaald dat de planregels in samenhang dienen te worden gelezen met de plankaart en de voorschriften van de genoemde bestemmingsplannen, met dien verstande dat de bestemmingsregelingen van deze plannen een aanvullende regeling krijgen in de vorm van de toegekende bestemming "Leiding-Gas".
De plantoelichting vermeldt dat voor het leidingtracé de bestemmingsplannen Buitengebied Warnsveld 1971, Buitengebied-Zuid en Sportcomplex 't Meijerink vigeren. Verder staat in de plantoelichting dat een herziening van het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Warnsveld in voorbereiding is (bestemmingsplan Buitengebied Oost).
2.11. De raad heeft bij besluit van 6 juli 2009 het bestemmingsplan Buitengebied Oost 2007 (hierna: het bestemmingsplan Buitengebied) vastgesteld. De gronden van [appellant sub 1] aan de [locatie] liggen binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied. Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland besloten over de goedkeuring van voornoemd bestemmingsplan. Blijkens het dictum van het goedkeuringsbesluit is, voor zover hier van belang, goedkeuring onthouden aan het op de plankaart roodomlijnde perceel [locatie]. Voor het overige is goedkeuring verleend aan het plan. Op de plankaart zijn de gronden van [appellant sub 1] aan de [locatie] rood omcirkeld, waarbij de rode omlijning in een ruime cirkel rond het perceel van [appellant sub 1] is aangebracht en ook niet tot zijn bedrijf behorende gronden omvat. Uit het besluit volgt verder dat goedkeuring is onthouden vanwege de omvang en ligging van het op de plankaart aangeduide agrarische bouwperceel. Het voorgaande leidt de voorzitter tot de conclusie dat de onthouding van goedkeuring slechts betrekking heeft op dat deel van de gronden aan de [locatie] waarop in het bestemmingsplan Buitengebied een agrarisch bouwperceel was voorzien. Ter zitting is gebleken dat de nieuwe aardgasleiding, waarop het nu voorliggende plan betrekking heeft, is voorzien buiten het bouwperceel zoals dat is aangegeven op de plankaart die hoort bij het bestemmingsplan Buitengebied. Op dit deel van de gronden van [appellant sub 1] aan de [locatie] had de onthouding van goedkeuring dus geen betrekking. Ter zitting is voorts vast komen te staan dat geen beroep is ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit. Derhalve is het goedkeuringsbesluit van 2 maart 2010 onherroepelijk. Dit brengt met zich dat ter plaatse van de voorziene gasleiding het bestemmingsplan Buitengebied geldt. De voorzitter overweegt dat, naar blijkt uit het in 2.10 aangehaalde artikel 1 van de planregels, het nu voorliggende plan het bestemmingsplan Buitengebied niet herziet. Dit betekent dat aan de dubbelbestemming "Leiding-Gas" zoals opgenomen in de verbeelding in zoverre geen betekenis toekomt. Als gevolg daarvan wordt de aanleg en instandhouding van een nieuwe gasleiding op de gronden van [appellant sub 1] niet door het voorliggende plan mogelijk gemaakt. Het beroep mist feitelijke grondslag. De overige argumenten behoeven daarom geen verdere bespreking.
2.12. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.13. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek van [appellant sub 1] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskostenveroordeling
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
III. wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
568-586.