ECLI:NL:RVS:2010:BO4186

Raad van State

Datum uitspraak
8 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010133/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.M. van der Smissen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake openbaarmaking rijksrechercheonderzoek Tolteam

Op 8 november 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in een hoger beroep van de minister van Veiligheid en Justitie. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 oktober 2010, waarin het beroep van de wederpartijen tegen een besluit van de minister om openbaarmaking van een rijksrechercheonderzoek naar het Tolteam te weigeren, gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De minister had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 28 juli 2004, het verzoek om openbaarmaking afgewezen, maar later, in 2007 en 2008, enkele documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, waarbij namen van betrokken ambtenaren waren weggelakt.

De rechtbank oordeelde dat de Wob (Wet openbaarheid van bestuur) van toepassing was op de documenten en dat de minister niet kon volstaan met een beroep op onevenredige benadeling van de overheid. De rechtbank gaf de minister de opdracht om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de wederpartijen, wat leidde tot het hoger beroep van de minister bij de Raad van State.

In de uitspraak van 8 november 2010 heeft de voorzitter overwogen dat afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen kan hebben, aangezien het verstrekken van gegevens aan de wederpartijen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Gezien de belangen van beide partijen en de noodzaak om de bodemzaak versneld te behandelen, heeft de voorzitter besloten dat de minister geen nieuw besluit hoeft te nemen op de bezwaren van de wederpartijen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de ambtenaar van staat.

Uitspraak

201010133/2/H3.
Datum uitspraak: 8 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie, voorheen: de minister van Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 1 oktober 2010 in zaken nrs. 09/168 en 09/467 in het geding tussen:
[wederpartijen], beiden wonend te [woonplaats],
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2004 heeft de minister het verzoek van [wederpartijen] om openbaarmaking van het volledige onderzoek van de rijksrecherche naar het functioneren van het zogenoemde Tolteam afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2007 heeft de minister, opnieuw beslissend op het bezwaar, het verzoek ingewilligd met dien verstande dat hij het rijksrechercherapport heeft verstrekt onder weglakking van de namen van de betrokken ambtenaren en van de op andere personen dan ambtenaren betrekking hebbende passages.
Bij besluit 22 februari 2008 heeft de minister zes onderzoeksdossiers die ten grondslag liggen aan het rijksrechercherapport gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 19 maart 2008 heeft de rechtbank het door [wederpartijen] tegen het besluit van 27 juni 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2009 in zaak nr.
200803121/1heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover daarbij niet is beslist op het beroep tegen het besluit van 22 februari 2008 en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
Bij uitspraak van 1 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartijen] tegen het besluit van 22 februari 2008 ingestelde beroep gedeeltelijk gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en ten aanzien van de stukken waarop artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is bepaald dat de minister binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de bezwaren van [wederpartijen] zal nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 3 november 2010 hebben [wederpartijen] desgevraagd een reactie ingediend.
2. Overwegingen
2.1. De voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2.2. De minister heeft zich in het besluit van 22 februari 2008 onder meer beroepen op de weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob).
2.3. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat op stukken die deel hebben uitgemaakt van strafprocesdossiers niet de Wob van toepassing is, maar artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering. De documenten waarin delen van de overzichtsprocessen-verbaal en letterlijke citaten uit stukken uit het strafdossier zijn opgenomen hebben echter geen deel uitgemaakt van de strafprocesdossiers, zodat het besluit van de minister voor zover het deze documenten betreft moet worden beoordeeld aan de hand van de Wob. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest dat in dit soort gevallen, waarin het gaat om een door de overheid uitgebracht rapport, openbaarmaking kan worden geweigerd met een beroep op onevenredige benadeling van de overheid, bijzondere omstandigheden daargelaten. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken en zij heeft geoordeeld dat aldus vaststaat dat in dit geval het in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob omschreven belang aan openbaarmaking van de brondocumenten niet in de weg staat. Zij heeft de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren met inachtneming van de uitspraak.
2.4. De minister verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij hangende het door hem ingestelde hoger beroep niet opnieuw hoeft te beslissen op de bezwaren van [wederpartijen].
2.5. Afwijzing van het verzoek kan tot onomkeerbare gevolgen leiden. Gelet op de overwegingen van de rechtbank bestaat immers de gerede kans dat gevolg geven aan de aangevallen uitspraak inhoudt dat de minister gegevens aan [wederpartijen] verstrekt waarvan hij openbaarmaking heeft geweigerd. Dit kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Gelet hierop en gelet op de betrokken belangen, waarbij het belang van [wederpartijen] de voorzitter aanleiding geeft te bevorderen dat de bodemzaak versneld zal worden behandeld, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de minister van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit op de bezwaren van [wederpartijen] hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2010
419.