ECLI:NL:RVS:2010:BO4085

Raad van State

Datum uitspraak
1 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009926/3/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen uitspraak voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. en [B] B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Het college had op 6 oktober 2010 een omgevingsvergunning verleend aan Praxis Doe-het-Zelf Center B.V. voor de verbouwing van een tuincentrum en bouwmarkt. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's Hertogenbosch had op 14 oktober 2010 het verzoek van [appellant] om een voorlopige voorziening afgewimpeld. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden omdat de voorzieningenrechter geen mondelinge behandeling had gehouden.

De Afdeling heeft overwogen dat, ook al zou de voorzieningenrechter ten onrechte zonder zitting hebben geoordeeld, dit niet automatisch leidt tot een schending van fundamentele rechtsbeginselen die een doorbreking van het appèlverbod rechtvaardigt. De voorzieningenrechter had immers alleen feiten gebruikt die bij [appellant] bekend waren en waarop hij had kunnen reageren. De Afdeling heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de aangevallen uitspraak een uitspraak van de voorzieningenrechter was waartegen geen hoger beroep mogelijk is volgens de wet.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak is in naam der Koningin uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 november 2010, waarbij de betrokken rechters en de ambtenaar van staat aanwezig waren.

Uitspraak

201009926/3/H1.
Datum uitspraak: 1 november 2010
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V. en [B] B.V., gevestigd te [plaats],
appellanten (hierna in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Hertogenbosch van 14 oktober 2010 in zaak nr. 10/3321 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft het college aan Praxis Doe-het-Zelf Center B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een tuincentrum en bouwmarkt op het adres Hurksestraat 27 te Eindhoven.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 8 oktober 2010 bezwaar gemaakt bij het college.
Bij brief van gelijke datum heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 14 oktober 2010 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2010, heeft [appellant] voor zover hier van belang hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2. Overwegingen
2.1. De aangevallen uitspraak is een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Awb. Hiertegen kan, gelet op artikel 47, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State, geen hoger beroep worden ingesteld.
2.2. [appellant] betoogt dat er reden is voor doorbreking van het appèlverbod, omdat een fundamenteel rechtsbeginsel, het beginsel van hoor en wederhoor, evident is geschonden, nu de voorzieningenrechter een mondelinge behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening achterwege heeft gelaten. [appellant] heeft van bepaalde brieven, door de voorzieningenrechter in de uitspraak genoemd, geen kennis kunnen nemen en de voorzieningenrechter heeft niet naar behoren kennis kunnen nemen van het standpunt van [appellant]. Aangenomen mag worden, aldus [appellant], dat het college, gelet op het verhandelde in de uitspraak van de voorzieningenrechter, inhoudelijk standpunten heeft ingenomen die klaarblijkelijk een rol hebben gespeeld in de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.3. Ook indien de voorzieningenrechter ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de in artikel 8:83, derde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om uitspraak te doen zonder zitting, betekent dat nog niet dat sprake is van een zodanige schending van fundamentele rechtsbeginselen en het recht op een eerlijk proces dat doorbreking van het appèlverbod gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het college bij brief van 13 oktober 2010 slechts heeft bevestigd, dat vergunninghoudster heeft aangegeven na vrijdag 15 oktober 2010 geen werkzaamheden in het kader van de verleende omgevingsvergunning meer uit te voeren, totdat is beslist op het door [appellant] ingediende bezwaarschrift. De inhoud van deze brief betrof kennelijk een bevestiging van hetgeen een medewerker van de administratie van de sector bestuursrecht van de rechtbank telefonisch op 12 oktober 2010 aan [appellant] had medegedeeld naar aanleiding van een brief van diezelfde datum van het college, waarop [appellant] heeft aangegeven dat dit geen aanleiding vormde het verzoek om een voorlopige voorziening in te trekken. Nu de voorzieningenrechter slechts feiten aan de beslissing van 14 oktober 2010 ten grondslag heeft gelegd die bij [appellant] bekend waren en waarop [appellant] telefonisch heeft kunnen reageren, is het beginsel van hoor en wederhoor niet geschonden. Hetgeen [appellant] heeft betoogd is niet genoegzaam om het appèlverbod te doorbreken.
2.4. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van staat.
w.g. Slump
voorzitter
w.g. Schortinghuis
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2010
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
66.
Verzonden: 1 november 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser