201006118/1/V6.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot sub A], wonend te [woonplaats], en [vennoot sub B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 21 mei 2010 in zaak nr. 10/17 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 2 september 2009 heeft de minister [appellante] een boete van € 8.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 8 december 2009 heeft de minister, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 mei 2010, verzonden op 27 mei 2010, heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. B. Anik, advocaat te Arnhem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. W.F. Jacobson, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2007 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav op € 8.000,00 gesteld per persoon per beboetbaar feit.
2.2. Het op ambtsbelofte onderscheidenlijk ambtseed door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 3 juli 2009 (hierna: het boeterapport) houdt in dat een vreemdeling van Bulgaarse nationaliteit (hierna: de vreemdeling) vanaf september 2007 tot februari 2008 voor [appellante] werkzaamheden als bakker heeft verricht, zonder dat hiervoor een tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
2.3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de stelling dat [appellante] te goeder trouw heeft gehandeld niet betekent dat geen sprake is van overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is opzet of schuld voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, geen vereiste. Nu niet in geschil is dat de vreemdeling werkzaamheden als bakker voor [appellante] heeft verricht, heeft de rechtbank terecht overwogen dat artikel 2, eerste lid, van de Wav is overtreden.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van [appellante] . [appellante] voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij erop mocht vertrouwen dat de vreemdeling rechtmatig in Nederland verbleef en hier te lande mocht werken zonder een tewerkstellingsvergunning, aangezien de vreemdeling bij haar een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel had overgelegd waaruit bleek dat hij als vennoot stond ingeschreven bij een bakker.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr.
200704906/1), wordt in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen heeft gedaan. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr.
200509111/1), is het de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever in de zin van de Wav om bij aanvang van de werkzaamheden na te gaan of de voorschriften van die wet worden nageleefd. Ter zitting bij de Afdeling is vast komen te staan dat de vreemdeling niet een officieel uittreksel uit het Handelsregister, maar schermafdrukken van de internetsite van de Kamer van Koophandel aan [appellante] heeft overgelegd en dat [appellante] bij de indiensttreding van de vreemdeling hierop is afgegaan. [appellante] heeft niet aangevoerd dat zij zelf heeft nagegaan of voor de tewerkstelling van de vreemdeling bij haar een vergunning was vereist. Dat de vreemdeling volgens de overgelegde schermafdrukken in het Handelsregister als vennoot bij een bakker stond ingeschreven, betekent niet zonder meer dat hij als werknemer zonder tewerkstellingsvergunning in Nederland mocht werken. Reeds hierom heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van een verminderde mate van verwijtbaarheid aan de zijde van [appellante] geen sprake is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010