201001398/1/M2.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
stichting Stichting Open Jongerenwerk Venray handelend onder de naam OJC Dingus, gevestigd te Venray, [appellanten a en b], beiden wonend te Venray,
appellanten,
het college van burgemeester en wethouders van Venray,
verweerder.
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft het college op grond van artikel 2.20, vijfde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften gesteld voor Café 't Podium aan de Kruisstraat 2b te Venray.
Bij besluit van 8 december 2009 heeft het college het door OJC Dingus, [appellanten a en b] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben OJC Dingus, [appellanten a en b] bij brief, bij de rechtbank Roermond ingekomen op 18 januari 2010 en doorgezonden aan de Raad van State, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
OJC Dingus heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2010, waar OJC Dingus, [appellanten a en b], vertegenwoordigd door P. Gijsbers, en het college, vertegenwoordigd door J. Schepen en B. Konings, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het college terecht het bezwaar van OJC Dingus, [appellanten a en b] tegen het besluit van 4 juni 2009 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij zijns inziens geen belanghebbenden zijn bij dat besluit.
2.1.1. OJC Dingus betoogt dat het college miskent dat zij, ondanks dat zij geen pand in beheer heeft en exploiteert om overeenkomstig haar statuten van daaruit activiteiten te ontplooien, nog steeds bestaansrecht heeft. Daartoe wijst zij op de omstandigheid dat zij voor jongeren in Venray en omgeving activiteiten organiseert, activiteiten van andere jongerencentra elders ondersteunt en zich inzet om de belangen van haar achterban te behartigen.
OJC Dingus is voornemens om een nieuw pand te betrekken om haar activiteiten te ontplooien. Daartoe heeft zij een optie genomen op panden in Venray. OJC Dingus vreest dat Café ’t Podium - een jongerencentrum - vanwege de in het besluit van 4 juni 2009 gestelde maatwerkvoorschriften een ongerechtvaardigde voorsprong in de concurrentiestrijd met OJC Dingus heeft, waardoor zij in een onmogelijke concurrentiepositie komt te verkeren.
2.1.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.3. Blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten van OJC Dingus heeft zij tot doel het scheppen van gelegenheid tot het samenkomen van jongeren in sociëteitsverband teneinde in staat te zijn tot het leggen van onderlinge contacten in ontmoeting en gesprek.
Ingevolge het tweede lid tracht OJC Dingus haar doel onder meer te verwezenlijken door het beheren, exploiteren of doen exploiteren van een daartoe geëigend gebouw en het beschikbaar stellen van ruimte voor allerlei activiteiten, zoals gespreksavonden, lezingen, excursies en sportontmoetingen.
2.1.4. Tussen partijen is niet in geschil dat OJC Dingus net als Café ’t Podium activiteiten organiseert gericht op het leggen van onderlinge contacten tussen jongeren. OJC Dingus beschikt echter niet over een pand waar de in artikel 2, eerste lid, van de statuten genoemde activiteiten kunnen worden ontplooid. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat zij voor een deel van de door haar georganiseerde activiteiten een horecabedrijf in Venray afhuurt.
Gelet hierop is het niet aannemelijk dat OJC Dingus door het besluit van 4 juni 2009 tot het stellen van maatwerkvoorschriften aan de door Café ’t Podium geëxploiteerde inrichting bij het organiseren van activiteiten rechtstreeks in haar belang wordt geraakt. Ook de omstandigheid dat OJC Dingus voornemens is in de toekomst een jongencentrum te realiseren en stelt een optie te hebben genomen op twee panden, maakt niet dat destijds reeds een concreet belang bestond dat rechtstreeks bij het besluit van 4 juni 2009 is betrokken.
Gelet op het voorgaande heeft het college het bezwaar van OJC Dingus terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Ontvankelijkheid [appellanten a en b]
2.2. [appellanten a en b] voeren aan dat zij in het besluit van 8 december 2009 ten onrechte niet als belanghebbende zijn aangemerkt en dat het door hen tegen het besluit van 4 juni 2009 ingestelde bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij wonen dichtbij café 't Podium en ondervinden hiervan met name in de nachtperiode geluidhinder, aldus [appellanten a en b] .
2.2.1. De afstand tussen de woning van [appellant b], gelegen aan [locatie b] te Venray, en de inrichting bedraagt hemelsbreed ongeveer 200 meter. Tussen beide objecten zijn verscheidene woningen en wegen gelegen. Gezien de situering van de woning van [appellant b] ten opzichte van de inrichting en de aard en omvang van de aldaar verrichte activiteiten komt het de Afdeling niet aannemelijk voor dat [appellant b] milieugevolgen van deze inrichting kan ondervinden. [appellant b] is dan ook geen belanghebbende bij het besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Het college heeft het door [appellant b] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.2. De woning van [appellant a] is gelegen aan [locatie a] te Venray. Deze straat ligt in het verlengde van Kruisstraat. De afstand tussen de woning en de inrichting bedraagt 75 tot 80 meter. Niet uitgesloten is dat ter plaatse van de woning milieugevolgen vanwege de binnen de inrichting verrichte activiteiten wordt ondervonden, zodat [appellant a] bij het besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 20.1 van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met artikel 7:1 van de Awb. Het college heeft het bezwaar van [appellant a] ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.3. Het beroep is gedeeltelijk gegrond voor zover daarbij het bezwaar van [appellant a] niet-ontvankelijk is verklaard. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 20.1 van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Het college dient in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het beroep is voor het overige ongegrond.
2.3. Het college dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor zover proceskosten zijn opgevoerd voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken van door een rechtsbijstandverlener verrichte rechtshandelingen als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De op het proceskostenformulier weergegeven uurtarief bij de opgegeven verletkosten van [appellant a] is niet onderbouwd. De Afdeling zal uitgaan van de laagste forfaitaire vergoeding. Wat betreft de opgegeven kosten met betrekking tot het opstellen van een deskundigenrapport en de kosten voor uittreksels uit openbare registers is niet gebleken dat deze redelijkerwijs in verband met de voorliggende procedure zijn gemaakt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray van 8 december 2009, kenmerk Cie. Bezwaar, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant a] niet-ontvankelijk is verklaard;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Venray op om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het door [appellant a] gemaakte bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venray tot vergoeding van de stichting Stichting Open Jongerenwerk Venray, [appellant a] en [appellant b] bij in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 76,69 (zegge: zesenzeventig euro en negenenzestig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Venray aan de stichting Stichting Open Jongerenwerk Venray, [appellant a] en [appellant b] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010