201004070/1/H1.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 maart 2010 in
zaak nr. 09/1730 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Dongen.
Bij besluit van 9 september 2008 heeft het college aan V.V. ONI vrijstelling verleend voor het plaatsen van vier lichtmasten op het perceel Wielstraat 29A te 's Gravenmoer.
Bij besluit van 23 september 2008 heeft het college bouwvergunning verleend voor het plaatsen van vier lichtmasten op het perceel.
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2010, verzonden op 23 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2010, waar het college, vertegenwoordigd door G.M. van Dijck en ing. L. Augustijn, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is verschenen V.V. ONI, vertegenwoordigd door J.H. Mouthaan.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "'s Gravenmoer Dorp" rust op het zogeheten B-veld op het perceel de bestemming "Recreatie (R)" met de nadere aanduiding "Rv" (veldsport).
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften bedraagt de maximaal toelaatbare bouwhoogte van lichtmasten 10 m.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder c, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid tot een maximum van 20 m indien het bouwwerk een lichtmast is.
2.2. Het bouwplan voorziet in het plaatsen van vier lichtmasten met een hoogte van 16 m aan het B-veld van voetbalvereniging ONI en is derhalve in strijd met artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Om de bouw van de lichtmasten mogelijk te maken, heeft het college ingevolge artikel 3, vijfde lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, vrijstelling verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat de plaatsing van de lichtmasten leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden en verder dat de lichtmasten op een alternatieve locatie geplaatst kunnen worden. Voorts voert [appellant] aan dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat geen medewerking zal worden verleend aan de plaatsing van lichtmasten. In dat verband verwijst hij naar een brief van het college van de toenmalige gemeente 's Gravenmoer van 8 oktober 1980, waarin is vermeld dat op het hier aan de orde zijnde veld geen lichtmasten zullen worden geplaatst.
2.3.1. De beslissing om vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van, in dit geval, het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de in de beslissing besloten liggende belangenafweging terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.3.2. Ingevolge het bestemmingsplan is het oprichten van masten met een hoogte van 10 m zonder meer toegestaan. Uit een in opdracht van het college uitgevoerd onderzoek van Lichtconsult.nl van 31 december 2009 kan worden afgeleid dat zich als gevolg van de plaatsing van de lichtmasten geen lichthinder zal voordoen. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat, voor zover het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast, die aantasting niet zo ernstig zal zijn dat het college na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen van voetbalvereniging ONI dan aan de belangen van [appellant]. De stelling van [appellant] dat zijn woning in waarde zal dalen, maakt dat niet anders. [appellant] heeft niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat een eventuele waardevermindering van de woning als gevolg van het verlenen van vrijstelling zo groot zal zijn dat het college daaraan doorslaggevende betekenis had moeten toekennen en de vrijstelling had moeten weigeren.
Het betoog van [appellant] dat een alternatieve locatie beschikbaar is, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in haar uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200607908/1) heeft het college eerst en vooral te beslissen op het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van een alternatief een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet. Daarbij is van belang dat op de voorgestelde alternatieve locatie de bestemming "Agrarische doeleinden" rust met de nadere aanduiding "cultuurhistorische en landschappelijke waarden", zodat de inbreuk op het bestemmingsplan daar groter is dan op het perceel, en voorts dat, anders dan op het perceel, het sportveld op die locatie nog zou moeten worden aangelegd.
De rechtbank heeft verder het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel terecht verworpen. Uit de door hem overgelegde brief van 8 oktober 1980 kan niet worden afgeleid dat het college heeft toegezegd dat nimmer medewerking zou worden verleend aan het plaatsen van lichtmasten. Veeleer moet worden geoordeeld dat die brief, die is verstuurd vóór de ingebruikname van het sportpark, niet meer inhoudt dan een bevestiging van hetgeen volgens de toen bestaande bouwplannen zou worden gerealiseerd. Voorts staat het bestemmingsplan het oprichten van lichtmasten met een hoogte van 10 m toe, zodat ook om die reden aan de brief niet de betekenis toekomt die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010