ECLI:NL:RVS:2010:BO3488

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002817/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor woning in Heiloo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 11 februari 2010 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling en bouwvergunning die het college van burgemeester en wethouders van Heiloo op 9 oktober 2007 had verleend voor het bouwen van een woning op een perceel in Heiloo. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat de bouwplannen niet in strijd waren met het bestemmingsplan "Het Baafje". De appellant stelde dat het bouwplan in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften, met name met betrekking tot de goothoogte en de bebouwingsstroken. Tijdens de zitting op 1 oktober 2010 trok de appellant zijn hoger beroep in voor zover het de goothoogte betrof. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de patio van het bouwplan geen onderdeel uitmaakte van het hoofdgebouw en dat het college het welstandsadvies op juiste wijze had toegepast. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 10 november 2010.

Uitspraak

201002817/1/H1.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 februari 2010 in zaak nr. 08/1035 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heiloo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 februari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Door [appellant] en [vergunninghouder] zijn nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Opmeer, en het college, vertegenwoordigd door L. Bas, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellant] het hoger beroep, voor zover dat betrekking heeft op de goothoogte van het bouwplan, ingetrokken.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Het Baafje" rust op het perceel waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Eengezinshuizen, bungalows, klasse A, met bijbehorende erven".
Ingevolge artikel 3 van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woningen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken en tuinen, met dien verstande dat:
a. als hoofdgebouwen uitsluitend vrijstaande eengezinshuizen in één laag mogen worden gebouwd;
c. de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsstroken;
h. de goothoogte der gebouwen ten hoogste 3.50 m mag bedragen.
2.3. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met artikel 3, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, omdat het bouwwerk uit meer dan één laag bestaat. Het college heeft om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan vrijstelling verleend krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in verbinding met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening, van het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder a, van de planvoorschriften.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met artikel 3, aanhef en onderdeel c, van de planvoorschriften, nu de patio, die volgens hem deel uitmaakt van het hoofdgebouw voor een gedeelte buiten de op de plankaart aangegeven bebouwingsstrook valt, waarvoor het college geen vrijstelling heeft verleend.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de patio slechts een verharding van het grondoppervlak betreft en niet als onderdeel van het vergunningplichtig bouwwerk kan worden aangemerkt. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de patio deel uitmaakt van het hoofdgebouw. Gelet hierop is van strijd met artikel 3, aanhef en onder c, van de planvoorschriften geen sprake. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college, bij de beoordeling of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand, mocht uitgaan van het welstandsadvies. [appellant] heeft daartoe een tegenadvies overgelegd van de stichting Welstandswerk.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan het welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Deze omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
2.5.2. Vast staat dat het bouwplan afwijkt van de in de welstandsnota van de gemeente Heiloo "Een plaatje in het groen" van november 2002 (hierna: de welstandsnota) neergelegde gebiedsgerichte criteria. In de welstandsnota is vermeld dat een mogelijkheid bestaat een bouwplan te beoordelen aan de hand van de algemene criteria, indien een plan wel voldoet aan redelijke eisen van welstand, maar niet aan de gebiedsgerichte en/of objectgerichte criteria. Deze algemene welstandscriteria kunnen volgens de welstandsnota niet te pas en te onpas worden gebruikt. Ze zijn voor de onverwachte, experimentele of opvallende bouwwerken. Als stelregel geldt daarbij dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
In het welstandsadvies van 10 april 2007 is voldoende gemotiveerd aangetoond dat het bouwplan een dusdanig uitzonderlijke kwaliteit heeft dat voldaan wordt aan de algemene criteria van de welstandsnota. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, noch in het door hem overgelegde tegenadvies van de stichting Welstandswerk van 23 juni 2003, is grond gelegen voor het oordeel dat het advies van de Welstandscommissie van 10 april 2007 naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet aan zijn oordeel ten grondslag heeft kunnen leggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de welstandscommissie voorafgaand aan het advies van 10 april 2007 het bouwplan meermalen heeft beoordeeld. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
374-627.