ECLI:NL:RVS:2010:BO3486

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002361/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • C.J. Borman
  • J.C. Kranenburg
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag planschadevergoeding door college van burgemeester en wethouders van Borsele

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 28 januari 2010 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om vergoeding van planschade ongegrond verklaarde. De aanvraag was ingediend naar aanleiding van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 15 juli 2008, waarin de aanvraag om planschadevergoeding werd afgewezen. Het college had het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing op 9 december 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college bij de planvergelijking was uitgegaan van een juiste maximale invulling van het nieuwe planologische regime. [appellant] was het hier niet mee eens en stelde hoger beroep in bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 30 september 2010 ter zitting behandeld. In de overwegingen van de Raad werd ingegaan op de vraag of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college bij de planvergelijking de juiste maximale invulling had gehanteerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank dit niet had onderkend. De tekst van artikel 12, tweede lid, van de planvoorschriften was volgens de Raad duidelijk en kon niet anders worden gelezen dan dat alleen gebouwen niet zijn toegestaan. De Raad oordeelde dat het college een onjuiste maximale invulling aan het nieuwe planologische regime had gegeven, wat leidde tot de conclusie dat het besluit op bezwaar van 9 december 2008 in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond. Het college werd opgedragen om opnieuw op het bezwaar van [appellant] te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant A] en [appellante B].

Uitspraak

201002361/1/H2.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te [woonplaats] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 januari 2010 in zaak nr. 09/50 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Borsele.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college de aanvraag van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W. Visser, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die wet luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan respectievelijk een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.1.1. Bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of zich een wijziging van het planologische regime heeft voorgedaan, waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan deze schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat die schade heeft veroorzaakt, en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd en na de planologische maatregel maximaal kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
2.2. [appellant] is eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woning en garage aan de [locatie] in [plaats]. Hij heeft bij het college een aanvraag ingediend om vergoeding van de waardevermindering van zijn onroerende zaak ten gevolge van een krachtens artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" die op het perceel Coudorpseweg 24A, op een afstand van 74 m ten noordoosten van [appellant]s woning, de bouw van een vrijstaande woning en schuur mogelijk maakt en de vaststelling van het bestemmingsplan "Kern Driewegen 2007" dat eveneens voorziet in die bouw- en gebruiksmogelijkheid. De vrijstaande woning en schuur aan de Coudorpseweg 24A zijn inmiddels gerealiseerd.
2.3. In het door de raad op 7 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kern Driewegen 2007", goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zeeland op 9 oktober 2007, hebben de gronden gelegen ten noordoosten van [appellant]s perceel de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Agrarische doeleinden" gekregen.
Op de op een afstand van ongeveer 24 meter van de woning van [appellant] gelegen gronden rust de nieuwe bestemming "Agrarische doeleinden" met de nadere aanwijzing (z) "zonder gebouwen". Deze gronden zijn bestemd voor de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven alsmede bufferzone voor de aan de gronden grenzende milieugevoelige bestemmingen. De daarnaast op een afstand van ongeveer 74 meter tot [appellant]s woning gelegen gronden met de bestemming "Woondoeleinden" en de subbestemming "vrijstaande woningen" zijn bestemd voor de huisvesting van personen. Deze gronden zijn mede bestemd voor tuinen en erven.
Voorheen gold ter plaatse het door de raad op 5 februari 1998 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied" dat daaraan de bestemming "agrarisch gebied met landschappelijke waarde" toekende. Deze gronden waren bestemd voor de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven.
2.4. Het college heeft de aanvraag van [appellant] ter advisering voorgelegd aan het adviesbureau Maandag® Planschadeadvies (hierna: Maandag). Volgens het door Maandag uitgebrachte advies van 7 juli 2008 heeft de planologische wijziging niet geleid tot een planologisch nadeliger situatie voor [appellant]. Maandag heeft geconcludeerd dat gezien de grote afstand tot de nieuwe bebouwing, met betrekking tot de onroerende zaak van [appellant] geen waardeverminderend verlies van situeringswaarde, uitzicht en dag- en zonlichttoetreding zal optreden. Het gebruik van de gronden is gewijzigd van puur extensief agrarisch gebruik naar extensief agrarisch gebruik en wonen, waarbij de laatste bestemming op een afstand van circa 74 meter is gelegen. Gezien de grote afstand zal geen waardeverminderend verlies van privacy optreden en het gebruik zal om dezelfde reden evenmin op een waardeverminderende wijze intensiever worden, aldus Maandag.
Het college heeft dit advies aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd.
2.5. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college bij de planvergelijking is uitgegaan van een juiste maximale invulling van het nieuwe planologische regime. Daarbij gaat het om de uitleg van artikel 12, tweede lid, van de planvoorschriften, dat inhoudt dat op de gronden met de nadere aanwijzing (z) "zonder gebouwen" geen gebouwen zijn toegestaan.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de systematiek van het bestemmingsplan "Kern Driewegen 2007" volgt dat artikel 12, tweede lid, van de planvoorschriften moet worden gelezen in de zin dat op gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden" met de nadere aanwijzing '(z)' geen enkele bebouwing is toegestaan. Hij heeft in de bezwaarprocedure een door Langhout & Wiarda opgesteld deskundigenrapport van 8 oktober 2008 overgelegd waarin tot de conclusie is gekomen dat uit die bepaling volgt dat het bouwen van andere bouwwerken dan gebouwen wel is toegestaan. Langhout & Wiarda concluderen daarin voorts dat die bouwmogelijkheden een planologische verslechtering inhouden en dat die leidt tot schade ten bedrage van € 10.000,00. Volgens [appellant] is het in strijd met de rechtszekerheid om de, zijns inziens, duidelijke bewoordingen van artikel 12, tweede lid, terzijde te schuiven op grond van een systematische vergelijking met de artikelen 7 tot en met 17 van de planvoorschriften, zoals de rechtbank heeft gedaan.
2.6.1. De tekst van artikel 12, tweede lid,van de planvoorschriften is op zichzelf duidelijk en kan uit oogpunt van rechtszekerheid niet anders worden gelezen dan dat alleen gebouwen niet zijn toegestaan. Niet is bepaald dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijn toegestaan. Dat de titel van deze bepaling luidt "toelaatbare bebouwing" doet hieraan niet af. Het college heeft derhalve door bij de uitleg van artikel 12, tweede lid, voornoemd, uit te gaan van de systematiek van het bestemmingsplan een onjuiste maximale invulling aan het nieuwe planologische regime gegeven. Het besluit op bezwaar van 9 december 2008 is derhalve genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 9 december 2008 vernietigen. Het college zal opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 januari 2010 in zaak nr. 09/50;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Borsele van 9 december 2008, kenmerk 08.19917;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Borsele tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 (zegge: vijftienhonderdachttien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Borsele aan [appellant A] en [appellante B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
47-609.