ECLI:NL:RVS:2010:BO3477

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009315/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • T.L.J. Drouen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake invorderingsbesluit dwangsom Mijnbouw N.V.

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 november 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een invorderingsbesluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het verzoek werd ingediend door Mijnbouw N.V., een naamloze vennootschap gevestigd in Bocholt, België, die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van de minister van 9 september 2010. Dit besluit hield in dat de minister een dwangsom van € 5.000,00 had opgelegd wegens het in strijd met de wet uitvoeren van werkzaamheden in de bodem zonder de vereiste erkenning.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2010. De minister was vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, mr. C. Schuring en L.C.L. Dielissen. Mijnbouw N.V. stelde dat zij ten onrechte een dwangsom had verbeurd, omdat zij als erkend Belgisch bedrijf over de juiste papieren zou beschikken. Tevens werd aangevoerd dat er slechts voorbereidingswerkzaamheden waren uitgevoerd, waardoor er geen overtreding van de wet zou zijn.

De voorzitter heeft echter geoordeeld dat Mijnbouw N.V. niet kon aantonen dat zij over de benodigde erkenning beschikte. De door de minister overgelegde bewijsstukken toonden aan dat er werkzaamheden waren verricht die onder de wet vielen. De voorzitter concludeerde dat de minister terecht had besloten tot invordering van de dwangsom en dat er geen aanleiding was om het invorderingsbesluit te schorsen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen, omdat Mijnbouw N.V. niet aannemelijk had gemaakt dat zij door de betaling van de dwangsom in ernstige financiële problemen zou komen.

De beslissing van de voorzitter werd openbaar uitgesproken op 5 november 2010, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201009315/1/M2.
Datum uitspraak: 5 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Mijnbouw N.V., gevestigd te Bocholt (België),
verzoekster,
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2010 heeft de minister een invorderingsbesluit als bedoeld in artikel 5:37 van de Algemene wet bestuursrecht genomen.
Tegen dit besluit heeft Mijnbouw N.V. bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2010, heeft Mijnbouw N.V. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J.C. van Amerongen, mr. C. Schuring en L.C.L. Dielissen, allen werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 23 september 2009 heeft de minister een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit uitvoeren van werkzaamheden in de bodem zonder daartoe verleende erkenning. Volgens een verslag van een controle op 12 augustus 2010 zijn door Mijnbouw N.V. aan de Eindhovensebaan 7E te Nederweert in strijd met artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit werkzaamheden in de bodem verricht. Bij besluit van 9 september 2010 heeft de minister besloten tot invordering van de als gevolg van niet naleving van de last van 23 september 2009 verbeurde dwangsom van € 5.000,00.
2.2. Mijnbouw B.V. stelt dat de minister ten onrechte meent dat zij een dwangsom heeft verbeurd. In dat kader voert zij aan een erkend Belgisch bedrijf te zijn dat over de juiste papieren beschikt, zodat een erkenning als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit niet nodig is. Daarnaast
- zo stelt Mijnbouw N.V. - is op het perceel slechts een start gemaakt met voorbereidingswerkzaamheden, zodat artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit ook daarom niet is overtreden.
2.2.1. Ingevolge artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit wordt onder erkenning verstaan een beschikking van Onze Ministers waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of een instelling voor een werkzaamheid voldoet aan de bij of krachtens dit besluit geldende voorwaarden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 1 is het verboden een werkzaamheid in de bodem uit te voeren zonder daartoe verleende erkenning.
Ingevolge artikel 13, derde lid, voor zover hier van belang, wordt met een erkenning gelijkgesteld een erkenning of vergelijkbare beschikking afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in een andere lidstaat van de Europese Unie op basis van voorwaarden die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het beschermingsniveau dat met de voorwaarden, genoemd in artikel 10, tweede lid, wordt geboden.
2.2.2. Uit de door de minister overgelegde foto's en het verslag van de controle van 12 augustus 2010 blijkt dat op de locatie Eindhovensebaan 7E te Nederweert saneringswerkzaamheden, waaronder het verwijderen van putten en het onttrekken van grondwater, hebben plaatsgevonden. Dit zijn werkzaamheden in de zin van artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit.
2.2.3. Mijnbouw N.V. beschikt niet over een erkenning in de zin van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit. Mijnbouw N.V. heeft voorts geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij over een erkenning of vergelijkbare beschikking van een daartoe bevoegde instantie uit België of een andere lidstaat van de Europese Unie beschikt. Hierdoor heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij op grond van artikel 15, eerste lid, van het Besluit bodemkwaliteit werkzaamheden in de bodem mocht verrichten. Naar het oordeel van de voorzitter heeft Mijnbouw N.V. een dwangsom verbeurd en valt niet in te zien waarom de minister niet mocht overgaan tot invordering van de verbeurde dwangsom.
2.3. De voorzitter ziet na afweging van de betrokken belangen aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Daarbij betrekt hij dat Mijnbouw N.V. niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door betaling van de dwangsom in onoverkomelijke financiële moeilijkheden zal geraken. Ook op andere wijze is niet aangevoerd dat onverwijlde spoed vergt dat het invorderingsbesluit hangende bezwaar wordt geschorst.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2010
375-628.