201003720/1/H3.
Datum uitspraak: 10 november 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 maart 2010 in zaak nr. 08/1663 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 7 augustus 2008 heeft de RDW de aan [wederpartij] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kilogram voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 18 september 2008 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 september 2008 vernietigd en de RDW opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2010, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. N.T.P. Eshuis, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], bijgestaan door mr. E.M. van der Molen, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kan de RDW een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder o, van de Erkenningsregeling APK (hierna: Erkenningsregeling) wordt verstaan onder keuringsruimte: één of meer besloten ruimten gelegen in één gebouw, dan wel in verscheidene belendende of nagenoeg belendende gebouwen, bedoeld om deel uit te maken van een keuringsplaats.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is de keuringsruimte overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming.
Ingevolge het tweede lid heeft de keuringsruimte zodanige afmetingen en is deze zodanig ingericht dat de voertuigen die behoren tot de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, in deze ruimte zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, voor zover thans van belang, is in de keuringsruimte een doelmatige inspectieput of hefinrichting aanwezig die geschikt is voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef, voor zover thans van belang, is de in het eerste lid bedoelde inspectieput of hefinrichting zodanig uitgevoerd dat de keurmeester in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de hele lengte rechtopstaand te inspecteren.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt de keuring verricht in een keuringsruimte met apparatuur die aan de in hoofdstuk 2 gestelde eisen voldoet.
2.1.1. Bij het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties hanteert de RDW beleidsregels die zijn neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW (hierna: toezichtbeleidsbrief) van 1 juni 2008. In de Toezichtbeleidsbrief worden een Algemeen Deel en diverse Bijlagen onderscheiden.
Volgens paragraaf 6.2 van de Bijlage Erkenninghouder APK wordt onder een doelmatige inspectieput, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Erkenningsregeling, het volgende verstaan:
De inspectieput is vrij toegankelijk:
- Voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer is dan 3500 kilogram moet, indien een voertuig op de inspectieput staat, een vrije ruimte aan de voor- en achterzijde van het voertuig van minimaal 1 meter aanwezig zijn.
2.2. Bij besluit van 22 mei 2002 heeft de RDW [wederpartij] ten behoeve van de keuringsplaats aan de [locatie] te [plaats] een erkenning verleend voor het afgeven van keuringsbewijzen voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg. In dit besluit is onder andere bepaald dat tot deze voertuigen niet behoren die voertuigen die in de keuringsplaats redelijkerwijs niet kunnen worden gekeurd, gelet op de uitvoering of ligging van de beschikbare inspectieput of hefinrichting. Dit betekent volgens het besluit dat te allen tijde een vrije ruimte van minimaal 50 cm rondom het voertuig en bij een inspectieput te allen tijde een vrije vluchtweg van minimaal 100 cm putlengte of een op andere wijze veilige vluchtweg aanwezig dient te zijn.
2.3. De RDW heeft aan het besluit van 18 september 2008 ten grondslag gelegd dat bij een steekproefherkeuring op 19 juni 2008 is vastgesteld dat het voertuig met kenteken […] (hierna: de kampeerwagen) is gekeurd en afgemeld, hoewel de erkenning daarvoor niet geldt. Hiertoe heeft de RDW zich op het standpunt gesteld dat de kampeerwagen te lang was om op de inspectieput gekeurd te worden. De steekproefcontroleur kon niet in de inspectieput komen wanneer de kampeerwagen daarop stond, waardoor de herkeuring volgens de RDW hierop niet heeft kunnen plaatsvinden. Vervolgens is getracht de kampeerwagen op de hefinrichting te herkeuren, maar die kwam niet hoog genoeg, aldus de RDW. De RDW heeft hieraan de conclusie verbonden dat de keuringsruimte weliswaar voldoet aan de eisen en voorschriften, maar niet in combinatie met de kampeerwagen.
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de op 19 juni 2008 aanwezige hefinrichting niet doelmatig was, omdat deze niet de vereiste hoogte kon bereiken.
2.5. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat noch uit de door de RDW aangehaalde bepalingen noch uit andere bepalingen voortvloeit dat een voertuig tijdens het keuringsonderdeel waarbij de onderzijde van het voertuig wordt geïnspecteerd zich geheel binnen de keuringsruimte moet bevinden. De RDW heeft volgens de rechtbank ook niet inzichtelijk gemaakt waarom inspectie van de onderzijde van een voertuig op zodanige wijze zou moeten kunnen plaatsvinden dat deze onderzijde over de hele lengte goed te zien is en gecontroleerd kan worden.
2.6. De RDW stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte niet de vraag heeft beantwoord of het voertuig al dan niet geheel op de inspectieput paste bij de keuring, mede gelet op de vrije ruimte die moet worden gehandhaafd aan de voor- en achterzijde van het voertuig. Uit het doel en de strekking van de verschillende bepalingen die zijn opgenomen in de Erkenningsregeling en de toezichtbeleidsbrief volgt volgens de RDW dat een voertuig dat gekeurd moet worden geheel op de inspectieput dient te passen en zich geheel binnen de keuringsruimte dient te bevinden, zodat een effectieve en efficiënte keuring kan worden uitgevoerd.
2.6.1. Uit het door de steekproefcontroleur opgestelde steekproefcontrolerapport, waarin de waarneming van de steekproefcontroleur is vastgelegd, volgt dat de hefbrug niet de vereiste hoogte heeft om de kampeerwagen adequaat te kunnen keuren. Omtrent de inspectieput en de onmogelijkheid de kampeerwagen hierop, met behoud van de in acht te nemen vrije ruimten, te keuren is in dit rapport niets vermeld. De steekproefcontroleur heeft in een e-mail naar de bedrijfsinspecteur van de RDW op 28 juli 2008 alsook in een later aan de rechtbank overgelegde door hem ondertekende verklaring gesteld dat hij niet in de inspectieput kon komen wanneer de kampeerwagen daarop stond. Met deze verklaringen, waarvan de juistheid door [wederpartij] wordt bestreden, heeft de RDW niet aannemelijk gemaakt dat de kampeerwagen tijdens de keuring niet op de inspectieput paste. Deze verklaring is niet onderbouwd met feiten of gegevens, zoals bijvoorbeeld een meting.
Ter zitting van de Afdeling heeft [wederpartij] op basis van een door hem overgelegde van de stukken deel uitmakende tekening van zijn keuringsruimte uiteengezet dat bij de keuring van de kampeerwagen aan de voor- en achterzijde een vrije ruimte van minimaal 50 cm resteerde en dat bij de inspectieput een vrije vluchtweg van minimaal 100 cm putlengte aanwezig was. Naar ter zitting door de RDW is bevestigd zijn deze maten, zoals in afwijking van het gestelde in de toezichtbeleidsbrief opgenomen in de aan [wederpartij] verleende erkenning van 22 mei 2002, de maten die [wederpartij] in acht dient te nemen. De RDW is er niet in geslaagd de juistheid van de uiteenzetting van [wederpartij] gemotiveerd te betwisten.
De RDW heeft op de verklaring van de steekproefcontroleur en het steekproefcontrolerapport dan ook niet de bevoegdheid kunnen baseren om de erkenning voor de duur van zes weken in te trekken. Derhalve is het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Hieruit volgt dat, hoewel de rechtbank aan het voorgaande ten onrechte is voorbijgegaan, voor vernietiging van de uitspraak van de rechtbank geen aanleiding bestaat.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.8. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de directie van de Dienst Wegverkeer een griffierecht van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010.