ECLI:NL:RVS:2010:BO3464
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Th.G. Drupsteen
- C. Sparreboom
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen invordering dwangsom
In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân op 1 december 2009 aan [appellante] meegedeeld dat zij overgaat tot invordering van een verbeurde dwangsom. Dit besluit volgde op een eerdere last onder dwangsom die was opgelegd wegens overtredingen die vóór 4 november 2008 hadden plaatsgevonden. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen de invordering niet-ontvankelijk bij besluit van 26 maart 2010, verzonden op 14 april 2010. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden, die zich niet bevoegd verklaarde. Vervolgens heeft [appellante] op 21 juni 2010 beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Afdeling heeft de zaak op 15 oktober 2010 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellante], vertegenwoordigd door een gemachtigde, als het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J. Kolff-Hill en D. Peereboom, aanwezig. De Afdeling overwoog dat de wet van 25 juni 2009, die op 1 juli 2009 in werking trad, van toepassing was op de situatie. Deze wet bepaalt dat als een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd voor een overtreding die vóór de inwerkingtreding van de wet heeft plaatsgevonden, het recht zoals dat gold voor die datum van toepassing blijft.
De Afdeling concludeerde dat de brief van 1 december 2009 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de invordering van dwangsommen geschiedt op basis van het burgerlijk procesrecht en niet onder de bestuursrechtelijke besluitvorming valt. Daarom was het college gerechtigd om het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 10 november 2010.