201004051/1/H3.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 maart 2010 in zaak nr. 08/2271 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woon[laats],
Bij besluit van 28 februari 2008 heeft CBR geweigerd ten behoeve van [wederpartij] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie C in het rijbewijzenregister te registreren.
Bij besluit van 17 oktober 2008 heeft het het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat CBR een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen die uitspraak heeft CBR bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2010, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2010, waar CBR, vertegenwoordigd door mr. M.C.A. van den Hil-van Vliet en A. de Vries, beiden werkzaam in zijn dienst, en [wederpartij] zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën, waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 wordt in deze regeling verstaan onder:
a. groep 1: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B bij E;
b. groep 2: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C bij E, D en D bij E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage (hierna: de bijlage).
Paragraaf 7.7 van de bijlage is getiteld "Stationaire defecttoestanden".
Ingevolge deze paragraaf, voor zover thans van belang, gaat het om defecttoestanden na traumatische dwarslaesies. De betrokkenen komen volgens die paragraaf in de regel niet in aanmerking voor rijbewijzen van groep 2.
2.2. Op 17 januari 2008 heeft [wederpartij] bij CBR een aanvraag om een verklaring van geschiktheid ingediend ter registratie ten behoeve van een rijbewijs van de categorie C. Op grond van hem bekende gegevens, volgens welke [wederpartij] een traumatische dwarslaesie heeft, heeft CBR het besluit van 28 februari 2008 genomen.
In het besluit van 17 oktober 2008 heeft CBR uiteengezet dat [wederpartij] een hoge dwarslaesie heeft, ten gevolge waarvan hij geen been- en handfuncties heeft. Hij dient voor de besturing van het voertuig onder meer gebruik te maken van spalken voor beide armen, waarbij hij met één arm stuurt en met de andere gas geeft en remt. CBR kan niet vaststellen dat [wederpartij] in staat is om een motorrijtuig van de categorie C in een noodsituatie onder controle te houden. CBR stelt zich op het standpunt dat onder die omstandigheden, gelet op het grote risico verbonden aan het besturen van motorrijtuigen van de categorie C, het belang van de verkeersveiligheid zwaarder heeft te wegen dan dat van [wederpartij] bij het registreren van de verklaring. Een uitzondering op de regel dat personen met een traumatische dwarslaesie ongeschikt zijn voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C, kan volgens CBR gemaakt worden wanneer het gaat om een incomplete dwarslaesie met een gevoel- in plaats van een functiestoornis.
2.3. De rechtbank heeft het besluit van 17 oktober 2008 vernietigd, omdat het standpunt van CBR dat het geen onderzoek naar de rijgeschiktheid van [wederpartij] hoefde te verrichten, omdat hij een traumatische dwarslaesie heeft, zich volgens haar niet verdraagt met paragraaf 7.7 van de bijlage, waarin staat dat personen met een traumatische dwarslaesie "in de regel" niet in aanmerking komen voor rijbewijzen van groep 2. CBR heeft volgens de rechtbank derhalve ten onrechte de geschiktheid van [wederpartij] niet onderzocht en evenmin of hij, ondanks zijn traumatische dwarslaesie, in aanmerking komt voor registratie van een verklaring van geschiktheid van de categorie C.
2.4. CBR betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het wel een individuele beoordeling heeft gemaakt van de geschiktheid van [wederpartij] tot het besturen van motorrijtuigen van de categorie C. Personen die voor de besturing van een voertuig zijn aangewezen op slechts één arm worden ongeschikt geacht voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2. Het heeft onderzocht, hoe ernstig de gevolgen van de dwarslaesie voor [wederpartij] zijn en deze zo ernstig geacht, dat naar zijn oordeel geen uitzondering kan worden gemaakt op de hoofdregel, neergelegd in paragraaf 7.7 van de bijlage.
2.5. Het betoog slaagt. Niet in geschil is dat [wederpartij] een traumatische dwarslaesie heeft en paragraaf 7.7. van de bijlage op zijn aanvraag van toepassing is.
CBR heeft in het besluit van 17 oktober 2008 de medische situatie van [wederpartij] beoordeeld op grond van de bij hem over [wederpartij] bekende medische gegevens. Niet in geschil is dat diens benen volledig zijn verlamd, hij een voertuig met slechts één arm kan besturen en hij verminderde kracht heeft in zijn bovenarmen en nagenoeg geen handfuncties. Op grond hiervan heeft CBR zich op het standpunt mogen stellen dat de dwarslaesie van [wederpartij] zo ernstig is, dat hij niet in aanmerking komt voor registratie van een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie C. Bij dit standpunt heeft het mogen betrekken dat aan het besturen van motorrijtuigen van de categorie C, gelet op de omvang en het volume van zulke motorrijtuigen, grote risico's zijn verbonden. CBR heeft bij personen die voor de besturing slechts één arm kunnen gebruiken niet verzekerd mogen achten dat zij onder alle omstandigheden, met name ook in noodsituaties, in staat zullen zijn het voertuig zo onder controle te houden, als dat mogelijk is voor bestuurders die die beperkingen niet hebben en zich op het standpunt mogen stellen dat die optimale controlemogelijkheid gewenst is.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 oktober 2008 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die hierna nog bespreking behoeven.
2.7. [wederpartij] betoogt dat CBR met de weigering het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
2.7.1. Dit betoog faalt. In het besluit van 17 oktober 2008 heeft CBR gemotiveerd uiteengezet, waarom de situatie in het geval dat [wederpartij] terzake heeft aangehaald niet vergelijkbaar is met die waarin hij verkeert. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door CBR aldus gestelde niet juist is.
2.8. Het door [wederpartij] tegen het besluit van 17 oktober 2008 ingestelde beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 maart 2010 in zaak nr. 08/2271;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010