201002475/1/H2.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 29 januari 2010 in zaak nr. 09/654 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen.
Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college onder meer een rode beuk aan de Rijksstraatweg 11 in Klaaswaal geplaatst op de bomenlijst Cromstrijen.
Bij besluit van 15 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2010, verzonden op 2 februari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2010, waar [appellant] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van Huut en W. Jacobs, beiden werkzaam bij de gemeente Cromstrijen, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 25 maart 2008 heeft de raad van de gemeente Cromstrijen de derde wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV) vastgesteld. Daarbij is artikel 4.3.2, eerste lid, van de APV gewijzigd, in die zin dat het verboden is zonder vergunning van het college de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de door het college vastgestelde bomenlijst. De gewijzigde bepaling is op 25 oktober 2008 in werking getreden. Voorheen gold voor alle houtopstanden een kapverbod behoudens vergunning.
Het college heeft bij besluit van 4 november 2008 onder meer de lijst particuliere monumentale bomen in Cromstrijen vastgesteld. Onder meer komen bomen ouder dan tachtig jaar hiervoor in aanmerking, waarbij ook de duurzaamheid van de desbetreffende boom een rol speelt. Op deze lijst is onder meer een rode beuk aan de Rijksstraatweg 11 in Klaaswaal geplaatst vanwege zijn leeftijd. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt. In de bezwaarprocedure heeft de Nationale Bomenbank in opdracht van het college de beuk onderzocht en geconcludeerd dat deze boom tussen de tachtig en honderd jaar oud is.
2.2. Het beroep van [appellant] op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), waarbij hij heeft gesteld dat wraking van de commissie bezwaarschriften ten onrechte niet mogelijk was, slaagt niet. De bezwaarprocedure is niet te beschouwen als een procedure waar het 'fair trial'-beginsel van artikel 6 van het EVRM op ziet. De bezwaarprocedure is een vorm van verlengde besluitvorming door het bestuursorgaan en geen proces ten overstaan van een onafhankelijke rechter. Van schending van artikel 6 van het EVRM tijdens de bezwaarprocedure als door [appellant] bedoeld kan dan ook reeds hierom geen sprake zijn. Dit neemt niet weg dat vervolgens in beroep wel kan worden onderzocht of het besluit op bezwaar in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is genomen en of de bezwaarschriftencommissie onafhankelijk is, hetgeen de rechtbank in dit geval ook heeft gedaan.
Voorts heeft [appellant] geen feiten dan wel omstandigheden aangevoerd die zijn stelling onderbouwen dat de behandeling van zijn verzoek om wraking van de rechter die zijn beroep behandelde in strijd is met artikel 6 van het EVRM.
2.3. Daargelaten de vraag of aan de procedure ter voorbereiding van de vaststelling van de lijst particuliere monumentale bomen in Cromstrijen onvolkomenheden kleven, is niet gebleken dat [appellant] door de gevolgde procedure op enige wijze in zijn belangen is geschaad nu hij zijn zienswijze over de conceptlijst heeft kunnen geven en het college die zienswijze bij de definitieve vaststelling van de lijst heeft kunnen betrekken.
2.4. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de verkeerde kadastrale aanduiding van de beuk in het besluit van 4 november 2008 een kennelijke verschrijving is en dat die met het besluit van 15 april 2009 is hersteld. De heroverweging die ingevolge artikel 7:11 van de Awb in het besluit op bezwaar dient plaats te vinden, biedt ruimte voor herstel van een dergelijke vergissing. [appellant] is door de verkeerde kadastrale aanduiding niet in zijn belangen geschaad nu het voor hem duidelijk was dat het om de beuk ging en hij tijdig bezwaar heeft kunnen maken tegen de plaatsing van die boom op de bomenlijst. Voorts is in het besluit van 15 april 2009 expliciet vermeld dat de kadastrale aanduiding van het perceel Rijksstraatweg 11 in Klaaswaal in de lijst van particuliere monumentale bomen in Cromstrijen is gewijzigd van A2970 in D442. Deze op de website van de gemeente te raadplegen lijst blijkt ook daadwerkelijk in die zin te zijn gewijzigd. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat de bomenlijst op verschillende punten onjuist is, valt dat buiten de omvang van het geding, nu dit alleen betrekking heeft op de beuk.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college de criteria voor plaatsing op de bomenlijst niet in redelijkheid heeft kunnen hanteren of dat de beuk niet aan die criteria voldeed. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de kosten van instandhouding van de beuk en de belemmeringen die de beuk oplevert voor de omgeving, leidt niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid de beuk op de bomenlijst heeft kunnen plaatsen.
Het beroep van [appellant] op het in artikel 1 van de Grondwet neergelegde gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Bij de vaststelling van de bomenlijst is onderscheid gemaakt tussen particuliere bomen die vanwege hun leeftijd of beeldbepalendheid monumentaal zijn enerzijds en de overige particuliere bomen anderzijds. Alleen monumentale bomen zijn op de lijst geplaatst, waardoor voor de kap van die bomen ingevolge artikel 4.3.2, eerste lid, van de APV een vergunningplicht geldt. Dat voor de kap van de op de bomenlijst geplaatste beuk een vergunning is vereist en voor veel andere bomen niet, betekent niet dat ten aanzien van [appellant] als eigenaar van de vergunningplichtige boom wordt gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Die andere bomen voldoen immers niet aan de criteria voor plaatsing op de bomenlijst. Aldus is er geen sprake van gelijke gevallen.
Het betoog van [appellant] over de legeskosten van een kapvergunning en de mogelijke nieuwe wijze van berekening daarvan, wordt buiten bespreking gelaten, nu die kosten geen deel uitmaken van het geding. Dit geldt evenzeer voor de door [appellant] genoemde gevallen waarin volgens hem onrechtmatig bomen zijn gekapt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010