ECLI:NL:RVS:2010:BO3450

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002269/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot opheffing van de aansluiting van de Floris Versterlaan op de Willem de Zwijgerlaan te Leiden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 20 januari 2010 het beroep van appellante ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden had op 10 februari 2009 besloten tot opheffing van de aansluiting van de Floris Versterlaan op de Willem de Zwijgerlaan. Appellante, eigenaar van een garagebedrijf dat via deze aansluiting bereikbaar is, betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er een onevenwichtige belangenafweging aan het verkeersbesluit ten grondslag ligt. Ze stelt dat de omleidingroute te lang is en dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve oplossingen die haar bedrijfspand bereikbaar zouden houden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 september 2010 behandeld. De Afdeling overweegt dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt en dat de rechter zich terughoudend moet opstellen. De Afdeling concludeert dat het college voldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat de verkeersmaatregel bijdraagt aan de veiligheid van de weg en de bruikbaarheid daarvan. De belangen van appellante zijn afgewogen tegen de belangen van de verkeersveiligheid en de leefomgeving.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de opheffing van de aansluiting. De omleidingroute blijft bereikbaar en wordt bewegwijzerd, wat de bereikbaarheid van het bedrijfspand waarborgt. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de belangen van de verkeersveiligheid boven de belangen van appellante heeft kunnen laten prevaleren. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201002269/1/H3.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 januari 2010 in zaak nr. 09/2417 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, besloten tot opheffing van de aansluiting van de Floris Versterlaan op de Willem de Zwijgerlaan te Leiden.
Bij uitspraak van 20 januari 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, en A. Hogendoorn en J. van den Bedem, beiden werkzaam bij de gemeente Leiden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid van de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden, voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Volgens deze bepaling wordt bij de motivering aangegeven welke van de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Op 10 februari 2009 heeft het college het verkeersbesluit "Willem de Zwijgerlaan" ongewijzigd vastgesteld. Volgens dit besluit zijn de belangen die daarmee worden gediend het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan, het verzekeren van de veiligheid van de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers. Daartoe heeft het college gesteld dat het verkeer op de Willem de Zwijgerlaan in de toekomst toeneemt, mede door de ruimtelijke ontwikkelingen eromheen. Als er geen maatregelen worden genomen, zal dit leiden tot een verminderde doorstroom van verkeer met als gevolg filevorming zowel binnen als buiten de spitsuren, een toename van geluidhinder en luchtverontreiniging, een toename van barrièrewerking en van verkeersonveilige situaties voor fietsers en voetgangers. Om het toekomstige verkeer optimaal te kunnen verwerken heeft het college besloten het aantal aansluitingen op de Willem de Zwijgerlaan terug te brengen. Aangezien de Floris Versterlaan in de toekomstige situatie door ruimtelijke ontwikkelingen in een woongebied is gelegen, is besloten onder meer deze aansluiting op de Willem de Zwijgerlaan op te heffen.
Het woongebied langs de Floris Versterlaan wordt daardoor niet langer doorkruist door een weg waarop zich vrachtverkeer bevindt met de herkomst of bestemming het nabijgelegen bedrijventerrein, hetgeen de leefomgeving in dat woongebied verbetert.
2.3. [appellante] is eigenaar en verhuurder van een bedrijfspand waarin een garagebedrijf wordt geëxploiteerd en dat via de Floris Versterlaan is ontsloten op de Willem de Zwijgerlaan.
Zij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er een onevenwichtige belangenafweging aan het verkeersbesluit ten grondslag ligt en dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alle bij de besluitvorming betrokken belangen. Zij voert daartoe aan dat de omleidingroute immers geen enkele honderden meters maar 1200 meter betreft. Het college had onderzoek moeten verrichten naar de door haar voorgestelde alternatieve variant, waarbij de Floris Versterlaan pas na 50 meter wordt afgesloten en haar bedrijfspand voor bestemmingsverkeer goed bereikbaar blijft. Volgens [appellante] leidt de alternatieve variant niet tot een verkeersonveiligere situatie en had het college deze variant in de besluitvorming moeten betrekken. De rechtbank is voorts ten onrechte aan de conclusie van het door haar in beroep ingebrachte verkeersrapport over de alternatieve variant voorbijgegaan, aldus [appellante]
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 september 2008 in zaak nr.
200800464/1), komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
2.5. Voor het oordeel dat het verkeersbesluit in strijd is met wettelijke voorschriften bestaat geen grond.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college voldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat de verkeersmaatregel zal bijdragen aan het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan, het verzekeren van de veiligheid van de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers.
Het college heeft de hiervoor vermelde belangen afgewogen tegen mogelijke nadelige effecten voor [appellante] Daarbij heeft het college mogen betrekken dat het bedrijfspand bereikbaar blijft via een nieuw aan te leggen verbindingsweg en dat de omleidingroute zal worden bewegwijzerd. Het college heeft zich gelet op het vorenstaande in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bereikbaarheid van het bedrijfspand hiermee voldoende is gewaarborgd. De omstandigheid dat verkeer komend vanuit de westelijke richting ongeveer 1 kilometer moet omrijden heeft de rechtbank terecht niet als onredelijk bezwarend aangemerkt. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking mogen nemen dat [appellante] de door haar gestelde verminderde exploitatiemogelijkheden niet aannemelijk heeft gemaakt. Derhalve heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de hierboven vermelde belangen heeft kunnen laten prevaleren boven het individuele belang van [appellante] bij de door haar gewenste bereikbaarheid van het bedrijfspand via de aansluiting van de Floris Versterlaan met de Willem de Zwijgerlaan. Ten aanzien van het door [appellante] voorgestelde alternatief heeft het college gesteld dat dit zal leiden tot een verminderde doorstroom en verkeersafwikkeling ter plaatse. Het gevaar bestaat dat met regelmaat doorgaande rijstroken worden geblokkeerd, nu het in deze situatie niet mogelijk is een toereikende lengte voor de opstelstroken te realiseren. Ook een aansluiting alleen voor rechtsafslaand verkeer naar de Floris Versterlaan, heeft aanzienlijke bezwaren, omdat ook in die variant nog een in twee richtingen te berijden fietspad moet worden gekruist. Het college heeft zich gelet op het vorenstaande op het standpunt mogen stellen dat het door [appellante] voorgestelde alternatief niet het door de gemeente beoogde effect zal opleveren.
Uit hetgeen [appellante] naar voren heeft gebracht is niet gebleken dat het college in een vergelijkbaar geval wel een aansluiting toegankelijk heeft gemaakt voor bestemmingsverkeer. De vergelijking die [appellante] heeft gemaakt met de Schipholweg te Leiden gaat immers niet op, reeds omdat, naar ter zitting door het college onweersproken is gesteld, aldaar geen mogelijkheid bestaat een nieuwe verbindingsweg aan te leggen. Het college heeft derhalve in redelijkheid van het door [appellante] genoemde alternatief kunnen afzien.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
97-597.