ECLI:NL:RVS:2010:BO3447

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003635/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • B.C. Bošnjaković
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Erica-Tuinbouwcentrum en de rechtsgeldigheid van de procedure

Op 18 februari 2010 heeft de raad van de gemeente Emmen het bestemmingsplan "Erica-Tuinbouwcentrum, covergistingsinstallatie" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een appellant beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat er geen openbare voorlichting is geweest voor de buurt. De raad van de gemeente Emmen stelt dat het niet wettelijk is voorgeschreven om eigenaren van aanliggende gronden of omwonenden afzonderlijk op de hoogte te stellen. De procedure is volgens de raad op de gebruikelijke wijze verlopen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 oktober 2010. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van overleg met het provinciebestuur van Drenthe, dat verantwoordelijk is voor de milieuvergunning. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de wettelijk geregelde bestemmingsplanprocedure.

De Afdeling concludeert dat de raad niet op grond van enige wettelijke bepaling gehouden was om de appellant voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit in kennis te stellen. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201003635/1/R1.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Emmen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Erica- Tuinbouwcentrum, covergistingsinstallatie" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Milieu Holding Emmen B.V. heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door F. de Jonge en J. Dozeman, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is als partij gehoord Milieu Holding Emmen B.V., vertegenwoordigd door H.G. Eissen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan heeft tot doel de realisering van een covergistingsinstallatie mogelijk te maken. Deze installatie kan rechtstreeks energie (warmte, elektriciteit, CO2) leveren aan een zestal tuinbouwbedrijven.
2.2. [appellant] betoogt dat er geen openbare voorlichting is geweest voor de buurt of het gehele dorp.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat het niet wettelijk is voorgeschreven dat eigenaren van aanliggende gronden of omwonenden van een in ontwikkeling zijnd bestemmingsplan afzonderlijk op de hoogte worden gesteld. Volgens de raad is dit ook niet gebruikelijk in de gemeente Emmen. De procedure om te komen tot vaststelling van het bestemmingsplan heeft op de gebruikelijke en voorgeschreven wijze plaatsgevonden.
2.4. Voor zover [appellant] met de openbare voorlichting doelt op de inspraakprocedure overweegt de Afdeling dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het al dan niet bieden van inspraak heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
2.5. Voor zover [appellant] met de openbare voorlichting bedoelt dat hij ten onrechte niet van het ontwerpbesluit in kennis is gesteld, overweegt de Afdeling als volgt.
2.6. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
Ingevolge artikel 3:13, eerste lid, zendt het bestuursorgaan, indien het besluit tot een of meer belanghebbenden zal zijn gericht, voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp toe aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2.7. Vaststaat dat van het ontwerpbesluit voorafgaand aan de terinzagelegging openbaar kennis is gegeven in de Staatscourant en in een huis-aan-huisblad. Voorts is ter zitting onweersproken gesteld dat aan alle wettelijke vereisten, inclusief de verplichting ter zake van de digitale kennisgeving van de terinzagelegging, is voldaan. Een bestemmingsplan richt zich niet tot een of meer belanghebbenden, zodat de raad niet op grond van artikel 3:13 van de Awb was gehouden [appellant] voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp daarvan toe te zenden. Ook overigens was de raad niet op grond van enige wettelijke bepaling gehouden [appellant] in kennis te stellen van het ontwerpbesluit.
Het betoog faalt.
2.8. Voorts vraagt [appellant] zich af hoe het mogelijk is dat in het voorontwerpbestemmingsplan van oktober 2009 staat dat de milieuvergunning door het provinciebestuur van Drenthe zal worden verleend, terwijl het conceptmilieuplan pas in januari 2010 ter inzage is gelegd.
2.9. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het voorontwerpbestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het overleg zoals neergelegd in het Bro. Er heeft voortdurend afstemming plaatsgevonden met het provinciebestuur van Drenthe, mede als bevoegd gezag voor de milieuvergunning voor de covergistingsinstallatie. Volgens de raad geeft de plantoelichting de actuele stand van zaken weer.
2.10. Het verlenen van een milieuvergunning en het vaststellen van een bestemmingsplan zijn twee gescheiden procedures. Voorts was het voor de raad door het voortdurend overleg met het provinciebestuur van Drenthe voldoende duidelijk wat de gevolgen van de milieuvergunning voor de omgeving zouden zijn. Ten overvloede wijst de Afdeling erop dat de milieuvergunning inmiddels door het college van gedeputeerde staten is verleend.
Het betoog faalt.
2.11. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het herhalen van de inhoud van zijn zienswijze. Anders dan de raad betoogt zijn de beroepsgronden daarmee wel opgenomen in het beroepschrift. Er is geen sprake van schending van artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb.
2.12. De Afdeling overweegt dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op de zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog faalt.
2.13. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
410-675.